Afgelopen zondag publiceerde NRC Handelsblad op zijn website het hieronder volgende artikel van Frank Vermeulen. Omwille van een juiste beeldvorming over deze kwestie is de tekst van het artikel integraal overgenomen.
“Nederland moet handelen naar aansprakelijkheid”
Zaak-Nasoetion
Nederland weet al zestig jaar dat het aansprakelijk kan worden gehouden voor geweld in Indonesië. Maar handelt daar niet naar.
De Nederlandse staat gedraagt zich passief ten aanzien van getroffenen door Nederlands geweld in Indonesië. Dat, zegt advocaat Liesbeth Zegveld, onderstreept het opduiken van het vonnis waarover NRC zaterdag schreef na eigen onderzoek. De Haagse rechtbank sprak al in 1953 uit dat Nederland aansprakelijk is voor extreem geweld van Nederlandse militairen tijdens de Indonesische dekolonisatieoorlog (1945-1950). Jarenlang verkeerde die uitspraak in de vergetelheid.
Het vonnis betrof de executie van mr. dr. Masdoelhak Nasoetion, regeringsadviseur van de jonge republiek Indonesië, op 21 december 1948 tijdens de Operatie Kraai, ook bekend als de tweede politionele actie. De weduwe van Nasoetion, Adriana van der Have, spande een proces aan tegen de Nederlandse staat en werd door de rechter in het gelijk gesteld. De zaak werd geschikt voor een bedrag van 149.000 gulden.
Zegveld won in 2011 het proces voor ‘weduwen van Rawagede’: op dat moment het eerste proces in zijn soort. “Uit de uitspraak uit 1953 blijkt dat de Staat kon weten dat ze aansprakelijk gehouden kon worden voor dit soort feiten. De passiviteit sindsdien is dan onbegrijpelijk”, aldus Zegveld. Zij vindt het van belang “dat met het verhaal over Adriana van der Have en Masdoelhak Nasoetion slachtoffers en de nabestaanden een gezicht krijgen”.
Tweede Kamerlid Sjoerd Sjoerdsma (D66) noemt de geschiedenis van Nasoetion een “schokkend relaas”. Ook hij heeft kritiek op de Nederlandse houding ten aanzien van slachtoffers en nabestaanden. “Ik bedoel het niet juridisch, maar Nederland moet zich aansprakelijk opstellen. Nu laten we slachtoffers, ook in het geval van Srebrenica, vaak jarenlang wachten”. Meer onderzoek is volgens hem nodig.
Politieke moord
Tweede Kamerlid Harry van Bommel (SP) meent ook dat deze geschiedenis het belang van verdere naspeuringen onderstreept. “Het schikkingsbedrag is opvallend hoog, 149.000 gulden toen staat ongeveer gelijk aan 1 miljoen euro nu. Dat enorme bedrag duidt er mogelijk op dat de regering zich bewust was van het explosieve karakter van deze kwestie. Dit was niet zomaar een anonieme executie, dit was een politieke moord. Het is gelukt dat in de doofpot te houden. Dat vraagt dus ook om nader onderzoek”.
Jeffry Pondaag van de Stichting Ereschulden, die zich inzet voor Indonesische oorlogsgetroffenen, meent dat de affaire-Nasoetion nogmaals “de onbetrouwbaarheid van Nederland onderstreept”.
Onderzoek of niet: het staat buiten kijf dat in dit artikel een verkeerde voorstelling van zaken wordt weergegeven. In de eerste plaats heeft Nederland helemaal geen geweld gepleegd in Indonesië, want Indonesië bestond op dat moment nog helemaal niet; de officiële naam van het land was Nederlandsch-Indië en het Nederlandse gezag was wettig èn erkend, dus legitiem*. Het uitroepen van de onafhankelijke Republik Indonesia door Soekarno en Hatta op 17 augustus 1945 of het (dubbele) verdrag van Linggadjati hebben daar dientengevolge geen enkele invloed op; pas bij de soevereiniteitsoverdracht op 27 december 1949 kon er daadwerkelijk gesproken worden van de Republiek Indonesië.
In de tweede plaats was er (dientengevolge) geen sprake van een Indonesische dekoloniesatieoorlog, maar van een nationalistische opstand tegen het legitieme Nederlandse gezag in Nederlandsch-Indië. Aangezien het geweldsmonopolie ter beschikking ligt bij de Nederlandse Staat, was het derhalve volkomen gerechtvaardigd die opstand neer te slaan. Van ‘oorlogsmisdaden’ kan in de zin van het woord dan ook geen sprake zijn, elke andere weergave van de voornoemde feiten kan slechts worden aangemerkt als ordinaire geschiedvervalsing. Als belangrijke kanttekening wil ik daar wel aan toevoegen dat er zich ongetwijfeld excessen hebben voorgedaan – aan beide zijden – en dat valt diep te betreuren. Dat leed kan nimmer worden weggenomen.
In de derde plaats is het werkelijk vol-slá-gen krankzinnig dat nota bene een Tweede Kamerlid een vergelijking durft te maken tussen de slachtoffers die in Nederlandsch-Indië gevallen zijn als gevolg van het neerslaan van een nationalistische opstand en de slachtoffers van Srebreniça, die zijn gevallen omdat de (Nederlandse) VN-troepen in Srebreniça door een Bosnisch-Servische overmacht onder de voet werden gelopen. Die vergelijking raakt werkelijk kant noch wal. Daarnaast is het diezelfde Tweede Kamer geweest, die akkoord gegeven heeft voor zowel het sturen van Nederlandse troepen naar Nederlandsch-Indië, alsmede voor de daarvoor noodzakelijke grondwetswijziging om Nederlandse dienstplichtigen uit te kunnen zenden. Diezelfde Kamer ging ook akkoord om Nederlandse troepen in te zetten voor de VN in Bosnië-Hercegovina. Het zou de Kamerleden dan ook sieren om zich niet te stellig uit te laten inzake deze kwesties, want zij zijn als lid van die instelling zelf glashard medeverantwoordelijk voor de tragedies die zich daar hebben afgespeeld.
*Hoe de Nederlanders aan dat gezag zijn gekomen, is een heel andere kwestie en in dezen dan ook niet relevant.