In een drieluik zet kolonel b.d. Brantz vandaag de aanloop naar de Srebrenica-missie uiteen waar hij uiteindelijk ook zelf onderdeel van uitmaakte. Zijn scherpe analyse van het functioneren op ‘het plein’, in de politiek en binnen de militaire top is veelal niet mals, maar zeker ook niet vals. Dit is deel 1 en later vanmiddag volgen nog twee delen in deze serie.
——————————————
Vijf en twintig jaar geleden
Vijf en twintig jaar geleden zat ik in een stoffige filmzaal in Assen te luisteren naar de bevelhebber die ons per video vertelde wat de politiek over de toekomst van de krijgsmacht besloten had. Een dag daarvoor waren de ondercommandanten van de 42ste Mechbrigade[1] door de brigadecommandant al van die politieke consequenties op de hoogte gesteld en werden zij geconfronteerd met een Datum Einde Functie vervulling (DEF) voor een groot aantal weggeschrapte functieplaatsen. Die avond ben ik direct aan het werk gegaan om de korte termijn effecten voor mijn personeel op papier te zetten, opdat ik na de uitstraling van die demotiverende video de werkvloer direct kon informeren.
Video boodschap Bevelhebber
Voor het 43 Painfbat – gek genoeg bleef dat onveranderd en werd het niet een mechbat – betekende het een overstap naar een luchtmobiel bataljon. Plat gezegd een voet infanterie bataljon met minder personeel, lichtere transportmiddelen en wapensystemen. Het moest allemaal in een Chinook of Hercules passen. En… we gingen vredesoperaties uitvoeren. De betekenis en strekking waren op dat moment tot in de hoogste kringen van de krijgsmacht een onbekend fenomeen en in mijn beleving zou dat decennialang ook zo blijven. Omdat de eenheid medio 1994 als 13e Infbat Luchtmobiel operationeel gesteld zou worden binnen de Luchtmobiele brigade, stond het bataljon aan de vooravond van een twee jaar lange omvorming en transitie periode. Die luchtmobiele eenheid zou medio januari 1995 als derde rotatie in de Safe Area Srebrenica zijn veelbesproken taken uitvoeren.
Vanzelfsprekend was mijn personeel van slag. Immers een aantal van hen zou geen baan meer hebben, moest de magere burger arbeidmarkt op waar een militair weinig kans van slagen had, moest een andere baan binnen de Landmacht zoeken of overstappen naar een ander krijgsmachtdeel of departement. Bijvoorbeeld naar de Koninklijke Marechaussee of bij de politie als onderdeel van Binnenlandse Zaken. Douanier kon ook nog. Blijvers moesten zich middels cursussen, vorming en oefeningen in de daaropvolgende twee jaar gaan omvormen van pantser naar luchtmobiele infanterist.
Triest zat ik daar in die filmzaal naar de verslagen uitdrukkingen op de gezichten te kijken. Mannen waarvan ik twee jaar lang de commandant had mogen zijn. Die ik geprobeerd had om mijn kennis, kunde en ervaring aan te reiken. Blijkbaar was dat gelet op de enorme beker die we voor onze inspanningen in 1992 uit handen van Commandant Eerste Legerkorps mochten ontvangen, een geslaagde expeditie geweest. Na die depressieve boodschap heb ik iedereen naar huis gestuurd om even op adem te komen en de familie op de hoogte te brengen. Van de door de Landmachtstaf vastgelegde DEF heb ik me tot frustratie van beleidsbepalers in Den Haag geen moment iets aangetrokken. Als een van mijn militairen een uitweg had gevonden, kon hij de volgende dag vertrekken en zijn nieuwe toekomst gaan invullen.
De effecten van die boodschap van de bevelhebber waren voor mij persoonlijk ook niet geweldig. Eind 1992 geopteerd voor vier kolonelsbanen en afgewezen. Tijdens de briefing werd ik geïnformeerd dat ik een kolonelsbaan in Schaarsbergen zou krijgen, maar de plaatsvervangend bevelhebber en Chef Staf van het Eerste Legerkorps schoven, zonder de Legerkorpscommandant te informeren, een andere in die functie. Later zou ik te horen krijgen wat de reden was. Tenslotte vroeg de Haagse personeelsfunctionaris of ik het bataljon in die twee jaar op het juiste pad wilde houden. Daar heb ik gelet op mijn leeftijd – toen 46 jaar – voor bedankt.
Dat was 25 jaar geleden in Assen. Bij het terugzien van een deel van die video viel het mij op dat geleerde heren officieren (die met een gouden zon op de borst geprikt) een zeer positieve kijk hadden op de effecten van de politieke beslissing verpakt in de ‘Prioriteitennota ‘93 en de toekomst van de krijgsmacht’. Tja, het is misschien even slikken, maar het moet gebeuren, was de algemene tendens bij de speldjesdragers. Het was mij duidelijk dat zij in ieder geval niet tot de slachtoffers van komende bijltjesdagen zouden behoren. Het toekomstbeeld van de werkvloer daarentegen was bezaaid met witte vlekken en naar verwachting zou die de klappen gaan opvangen. Dat is ook gebeurd.
Toen ik die Bevelhebber video onlangs nog eens goed bekeek, ontdekte ik heren officieren die zich 25 jaar later zouden beklagen over de deplorabele staat van de Krijgsmacht. Voor visie en inzicht kun je dus bij de werkvloer beter terecht dan bij speldjes dragers.
Het nieuwe Evangelie
Expeditionair en vredesoperaties waren in, grootschalig optreden was uit. Dat laatste was een merkwaardige vaststelling. In zijn richtlijn waarin hij criteria vastlegde voor een uit te zenden manoeuvre eenheid, had de Minister o.m. vastgelegd:
“…een eenheid moet in zijn potentiële capaciteit voor een Grootschalig Conflict tevens de potentiële capaciteit voor een CBO bezitten, omdat CBO en Algemene Verdedigingstaak (AV) onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn….”.
De minister had dus het optreden in een ‘Grootschalig Conflict’ niet achter zich gelaten en dat zou gezien de ontwikkelingen in de veiligheidsomgeving en het noodzakelijke operationele optreden in de 25 jaar die daarop volgden, een juiste vaststelling zijn. Blijkbaar deelde de bevelhebber – afwijkend van het gros van zijn officieren – die mening ook want in zijn richtlijn stelde hij dat “…een KL bijdrage moet in het gehele geweldsspectrum inzetbaar zijn…”. Waarom hij dat niet vertaalde in de invulling van alle Dutchbat rotaties is een raadsel.
Hoewel ze in Den Haag geen idee hadden van CBO en expeditionair zijn, gingen Haagse visionairs binnen het raamwerk van de Prioriteitennota ‘93 driftig aan de slag. Alles wat niet in een Chinook of Hercules paste, moest uit de bewapening gehaald worden. Tanks, pantservoertuigen, zwaar genie materieel, gemechaniseerde vuurmonden en luchtdoel geschut. Op de vraag of dat nu wel handig was, kregen de werkbijen in de Juliana kazerne als antwoord “Grootschaligheid komt nooit meer terug”[2]. Daarom moest driftig materieel worden afgestoten en dat werd een hele toer. Bij het afstoten van het rijdend gemechaniseerd materieel verschilden regelmatig de aantallen die werden opgebracht door het Nationaal Commando, Legerkorps en Directie Materieel. Als het niet zo triest was, kon je spreken van hilarische toestanden.
Commandant van het beste bataljon van het Legerkorps bleek in mijn geval geen reden te zijn voor een bevordering. Ik moest me begin maart melden in Den Haag waar mijn faam als directe beslisser en vlugge denker blijkbaar vooruit was gesneld. “Ik heb er geen bezwaren tegen dat je een functie bij Operationeel Beleid gaat bekleden, maar kolonel word je niet zolang ik op deze stoel zit” was het welkomstwoord van de plaatsvervangend bevelhebber. Dat was de reden dat ik niet die beloofde kolonelsbaan kreeg. En hij heeft woord gehouden.
In twee Haagse functies mocht ik me buigen over concepten voor het optreden van Landmacht eenheden in de nieuwe Krijgsmacht. Twee concepten sprongen eruit: het Concept Luchtmobiel optreden en het Concept Crisisbeheersing operaties (CBO). Beide concepten werden in de zomer van 1993 afgerond en doorgesproken met de nieuwe Commandant van 11 Luchtmobiele brigade (11 LMB) en de plaatsvervangend bevelhebber; De man die mij vier maanden daarvoor zo hartelijk welkom had geheten. Commandant 11 LMB vond het aardig fröbelwerk, maar had liever de vertaalde versie van het Amerikaanse document. Een vertaling die hij zelf op papier had gezet en ik vroeg hem waarom wij zoveel energie hadden moeten steken in het voorliggende document. Hij keek me smalend aan. De plaatsvervangend bevelhebber vertelde mij, besmuikt lachend, dat het concept niet echt was wat hij ervan verwachtte en gooide het document letterlijk in de onderste lade van zijn bureau. Op mijn vraag “of hij verstand van de materie had en hoe hij dan had gedacht dat het document eruit moest zien” kon hij geen antwoord geven.
Eind 1993 kreeg de KL opdracht om deel te nemen aan een vredesoperatie en inhoud te geven aan het expeditionair zijn uitgedrukt in aantallen kilometers verwijderd van Nederland. De luchtmobiele eenheid (inbegrepen een substantiële logistieke capaciteit), vastvleugelige (vanuit Italië) en rotor (vanuit Blue Factory bij Tuzla in 1994) platformen van de Luchtmacht mochten zich samen met de al uitgezonden verbinding en logistieke eenheid gaan bewijzen op en boven de Balkan. Dat op de Balkan geen sprake van vrede was, maar een burgeroorlog woedde, mocht de politieke pret niet drukken. De term vredesoperatie was weliswaar misleidend, maar prima bruikbaar om de politieke rijen te doen sluiten. Dus werd de luchtmobiele eenheid binnen een Peace Keeping (PK) context voorbereid op een opdracht waar andere landen voor terugschrokken. Niet Nederland. De politici verklaarden trots dat wij (waarbij ze bedoelden de militairen) het wel op zouden lossen daar op de Balkan.
Naast de genoemde concepten mocht ik mij in twee Haagse functies ook bezig houden met invulling, voorbereiding en uitzending van drie rotaties Dutchbat. Voor het beschikbaar stellen van een met beroepsmilitairen gevulde landmachteenheid stelde de Nederlandse regering in de Prioriteitennota ‘93 aanvankelijk twee voorwaarden: een ‘Algemene Vredesregeling’ en een helder en duidelijk mandaat voor de uit te zenden eenheid. Die twee voorwaarden bleken voor de uitzending van Dutchbat ineens niet meer van toepassing te zijn. Bovendien bleef de regering ook nog in gebreke door geen nationaal mandaat voor de ontplooiing in Bosnië vast te leggen en die met de VN te communiceren. Dergelijke voorwaarden bepalen ruimte, marge voor een VN Commandant om een Nederlandse eenheid te ontplooien en zijn bovendien een garantie dat op Nederland moet worden teruggekoppeld indien een of meerdere voorwaarden moeten worden geschonden. De betrokken VN Commandant kan een Nederlandse eenheid in dat geval alleen inzetten binnen de overeengekomen taakopdracht, beschikbaar gestelde middelen en afgesproken geografische bezettingen. De gevolgen van die omissie zijn tot nu toe herkenbaar en bij het militaire segment voelbaar.
In de loop van 1993 verbaasde ik me over het dedain van het Haagse contingent officieren. In burelen, vergaderzalen en vooral aan de bar bralden zelfvoldane landmacht officieren voortdurend hun mening over CBO, Vredesoperaties (het verschil was bij het overgrote deel onbekend) en expeditionair zijn (wat in die dagen nog verbonden werd met afstand en door het gebrek aan vliegende transportmiddelen niet aan readiness en closure rate). Iedere defensiekenner babbelde driftig mee en was plotseling expert. Veel wijsheid kwam echter niet op papier. Daarom irriteerde het mij dat de plaatsvervangend bevelhebber het CBO concept geen kans wilde geven. Naar mijn uitleg, n.l. dat de inhoud door de eerste rotatie van Dutchbat getoetst zou kunnen worden en op basis van hun ervaringen worden bijgesteld t.b.v. de tweede en derde rotatie, luisterde hij niet. De consequentie van deze kortzichtigheid zou zijn dat Dutchbat zonder richtlijnen op pad moest en het allemaal maar zelf moest gaan uitvinden. Nederland heeft er een onophoudelijke nachtmerrie aan overgehouden.
Bergaf
Na Srebrenica ging het gestaag bergaf met de krijgsmacht. Op het defensiebudget werd in 25 jaar ruim € 18 miljard bezuinigd en daalde in netto termen tot 0.8% BBP. De binnen en buitenlandse politieke hobby´s moesten natuurlijk wel gefinancierd kunnen worden en dus was Defensie herhaaldelijk de klos. Die houding werd gefaciliteerd door bosjes gepolitiseerde hogere Haagse officieren en binnen de krijgsmachtdelen groeide op de werkvloer de weerstand tegen het onverantwoordelijke gedrag van de twee genoemde segmenten.
Helaas. Gefundeerde kritiek werd in Den Haag weggeschoven als negativisme. Met de goedbedoelde adviezen werd niets gedaan. Zes jaar na de openbaring van het nieuwe militaire evangelie werd duidelijk welke problemen uitzendingen en vooral incidenten als Srebrenica veroorzaakten. Door de hoofdzakelijk uit budgettaire redenen veroorzaakte reorganisatiewoede en het uit het zicht verliezen van de kompasrichting zoals die door de Prioriteitennota ‘93 was uitgezet, werd Nederland opgescheept met een KL die alleen door de beginselen van het eigen uitzendbeleid aan de laars te lappen, in staat was om individuele militairen en eenheden uit te zenden. Uitzendingen naar Bosnië en Kosovo drukten ook hun stempel op wervingsmogelijkheden en het opleidingsverloop van a.s. beroepsofficieren. De werving liep terug naar 3500[3], waar 5000 nodig waren en op de KMA stopten in drie maanden tijd van de 131 ruim 40 cadetten.
De Krijgsmacht stond op instorten, maar in Den Haag gingen de alarmbellen nog steeds niet af. Het ging immers nog steeds lekker. Nederland sprak op het internationale podium een woordje mee en de krijgsmacht zette zichzelf op de kaart. Prima toch? Ook de militaire vakbonden deelden die mening. Uiteindelijk bleek in 2016 dat de krijgsmacht zijn grondwettelijke taken niet meer kon uitvoeren. De schellen begonnen in Den Haag langzaam maar zeker van de ogen te vallen. Geleerde officieren die zo dapper de uitvoering van de Prioriteitennota ‘93 hadden verdedigd en de zin en onzin daarvan met luide stem hadden uitgedragen, begonnen zich zorgen te maken over een krijgsmacht die als een kaartenhuis aan het inzakken was. We kunnen niet meer grootschalig optreden, was ineens een veelgehoorde zorg uit de monden van defensie-experts en vooral b.d. officieren (die tijdens hun actieve periode geduldig hun mond gehouden hadden). Kennis, kunde, ervaring en vooral het materieel ontbreekt om daaraan inhoud te geven, constateerden die evangelisten van vredesoperaties en ‘expeditionair zijn’.
Blijkbaar werd er niet hard en vaak genoeg geroepen, want de missies buiten het nationale territoir gingen dapper door. Tja, Nederland moet wat met een stoeltje in de Vredesraad. Dan kun je dus geen nee verkopen.
(N)iets geleerd, heren?
Vijfentwintig jaar geleden stuiterde een minister met de Prioriteitennota ‘93 onder de arm uit het gebouw van het ministerie en gaf opdracht om gestalte te geven aan een nieuwe krijgsmacht. De Koninklijke Landmacht vertaalde die opdracht in ruim 500 projecten die in vijf jaar tijd gerealiseerd moesten worden en het einde betekende van de KL zoals die tijdens de Koude Oorlog geconfigureerd was. Daar bleef het wat de KL niet bij. De reorganisaties volgden elkaar op en sinds 1993 is de onrust binnen de militaire gelederen nooit meer geluwd.
Hebben Nederlandse politici en hun militaire adviseurs in die 25 jaar iets geleerd? Gelet op de recente berichtgeving over het incident in Afghanistan 10 jaar geleden waarbij Nederlandse militairen door eigen vuur de dood vonden of voor hun leven gehandicapt raakten en de dodelijke ongevallen in Mali blijkbaar niet. Nog steeds overtreden regering en krijgsmacht hun eigen randvoorwaarden, houden ze zich niet aan eigen criteria en zadelen daardoor de militaire werkvloer op met de negatieve effecten van het gedrag van snobistische en op de militair neerkijkende politici en hun Haagse militaire paladijnen.
25 jaar na het openbaren van de Prioriteitennota ‘93 die de titel “Een andere wereld, een andere Defensie” meekreeg. Zijn politici en militairen er inderdaad in geslaagd om inhoud aan die titel te geven. We hebben een andere defensie, maar ik heb niet de indruk – sterker, ik ben er niet van overtuigd – dat de toenmalige regering Lubbers daarmee de huidige bouwval voor ogen heeft gehad.
————————————————–
[1] Om voor mij onverklaarbare redenen waren we in 1992 niet meer een Pantserinfanterie, maar een gemechaniseerde brigade. Waarschijnlijk in navolging van onze Angelsaksische militaire broeders.
[2] Grootschaligheid in de Koude Oorlog benadering niet. Die Klassieke Grootschaligheid uitgedrukt in een massale inzet van militair vermogen; intensiteit van het toepassen van gewapend geweld met materiële en personele verliezen als voornaamste doelstelling; geografische dimensies en invloedssfeer uitgedrukt in het aantal landen of partijen, dat direct en indirect bij de gewapende confrontatie betrokken was niet meer. Wel een moderne uitvoering van grootschaligheid. Klassieke Grootschaligheid aangevuld met nieuwe grootschalige aspecten die uit de karakteristieken van de contemporaine veiligheidsomgeving voortvloeien zoals mondialisering van geweld, harmonisatie van militaire en andere nationale en internationale machtsfactoren en harmonisatie van militaire en niet-militaire middelen. De vervlechting van bekende en nieuwe aspecten verdiepen de dimensie van grootschaligheid, waarbij het massale aspect niet zo zeer in fysieke zin in termen van aantallen wapensystemen en slachtoffers tot uitdrukking komt, maar in effecten en meerdere mondiaal gespreide met elkaar onherkenbaar verbonden en moeilijk te identificeren Centers of Gravities. Interstatelijke conflicten met grootschalige en traditionele dimensies waarbij het streven naar mass disruption[2] die naar mass destruction vervangen heeft, kunnen niet zonder meer worden uitgesloten.
[3] In 2001 daalde de instroming zelfs naar 2600.