Het Nationaal Instituut voor Budget voorlichting kortweg NIBUD kopte op 18 januari trots in de traditionele media: “ondanks prijsstijgingen toch meer koopkracht in 2019” en vervolgde met “slechts vier van de 100 meest voorkomende voorbeeldhuishoudens gaan er op achteruit”. Eind vorig jaar had Rutte de doorsnee Nederlander en lid van een voorbeeldhuishouden al gewaarschuwd “mensen moeten merken dat het weer beter gaat met Nederland” en liet in het midden wie hij duidde met mensen en Nederland.
Inmiddels zijn leden van voorbeeldhuishoudens er aan gewend geraakt om door regering en politici te worden voorgelogen, maar het was desondanks een teleurstellende ervaring in januari. En de optimistische tekst kwam nog wel uit de boezem van een onafhankelijke stichting die het verhogen van de zelfredzaamheid van consumenten op het gebied van de huishoudfinanciën als zijn belangrijkste missie acht.
“Wie betaalt, bepaalt” is een gezegde dat inzicht geeft aan de mate van (on)afhankelijkheid van een organisatie. In het geval van het NIBUD zijn er diverse geldstromen te onderkennen. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en BKR financiert ongeveer 20% van de activiteiten die hoofdzakelijk op voorlichtingsgebied liggen. De resterende 80% wordt gevuld door subsidies, fondsen en financiers, waarbij het onduidelijk is hoe omvangrijk het volume is van die geldstromen en hoe de verdeelsleutel binnen die 80% er uit ziet. In ieder geval is het helder dat de overheid een vinger in de pap heeft en houdt.
Om te kunnen doorgronden wat het NIBUD met de bovenstaande uitspraken probeert duidelijk te maken, is het wenselijk om omschrijvingen en definities te bestuderen. Dan pas kan een beter beeld gevormd worden van de problematiek. Wanneer men koopkracht als vertrekpunt neemt, komt men via het besteedbare inkomen, aanschaf van goederen en diensten uiteindelijk bij het bevredigen van ´s burgers behoeften. Koopkracht geeft aan hoeveel een huishouden gemiddeld kan kopen. Het besteedbaar inkomen is dat gedeelte van het inkomen dat een huishouden voornamelijk voor particuliere consumptie ter beschikking staat, voor de bestedingen van goederen en diensten, voor basisbehoeften (eten, woning) om in leven te blijven en andersoortige behoeften omdat men er zin in heeft. Het komt er kort op neer dat het draait om dat gedeelte van het inkomen dat je vrij kunt besteden aan leuke dingen voor de mensen. Het betekent dat niet de cijfers op het loonstrookje maar de cijfers in het huishoudboekje weergeven wat het besteedbare inkomen is en in het verlengde de koopkracht.
Wanneer men de woorden van het NIBUD aan de bovenstaande uitleg toetst, dan lijkt het er sterk op dat de doorsnee burger opnieuw bij de neus wordt genomen. Dit keer niet door de Minister-president, maar door een respectabele rekeninstantie die meent de elitocratie te moeten matsen door een onevenwichtig rekenmodel te gebruiken. Voor de berekening van de koopkracht gebruikt het NIBUD een eenvoudig rekenmodel, waarbij honderd profielen van een voorbeeldhuishouden als uitgangspunten worden genomen. Die blijken ondanks de demografische veranderingen al jaren het zelfde te zijn. Vervolgens berekent het NIBUD de koopkracht aan de hand van de loonontwikkeling, waarbij belastingmaatregelen worden meegenomen. Het Centraal Planbureau (CPB) levert de aannames voor de loonontwikkeling (CAO-stijgingen), inflatie en overige variabelen aan. Er wordt bijvoorbeeld geen rekening gehouden met het feit dat een gezin van vijf personen waarschijnlijk een auto heeft en de kosten daarvan dit jaar sterk stijgen. Er worden wel allerlei aannames gemaakt over het huis waarin zo´n huishouden woont, maar woninggerelateerde belastingen – zoals de onroerend zaakbelasting (OZB) en waterschapsbelasting – worden beschouwd als algemene uitgaven, waarop het standaard inflatiepercentage van toepassing is.
Rutger van den Noort, gealarmeerd door de vele uitingen van teleurstelling vroeg aan het NIBUD of zij hem konden uitleggen hoe hun rekenmodel er uitzag en de redenen daarvoor. Zijn ervaringen heeft hij op 29 januari op de opiniez.com website gepubliceerd. Volgens Rutger van den Noort gaan de cijfers aan de inkomstenkant uit van een optimistische en directe inkomensstijging van 2,9% over 2019. Dat is opmerkelijk, omdat het CBS een 2.2% stijging over het derde kwartaal van 2018, met een voortschrijdend vier-kwartaalsgemiddelde van 1,85% voor 2019 voorspelt. Ver verwijderd van die door het NIBUD gehanteerde 2,8%. Het CPB meldde al in december 2018 dat de Prinsjesdagcijfers te positief waren. Lang niet iedere CAO is al per januari zo ver dat de 2,8% loonstijging is gerealiseerd. Dat zit hem zowel in het percentage, als in de timing (afloop van de oude en ingaan van de nieuwe CAO die bijvoorbeeld op een latere datum dan 1 januari ingaat). De postactieven zijn trouwens opnieuw de Sjaak, doordat de solvabiliteit van de pensioenfondsen mede door de opgedragen rekenrente krimpt en de pensioenen langzaam aan het verdampen zijn. Zo had het ABP de afgelopen jaren een rendement op zijn investeringen van ongeveer 6%, maar moest voor de kapitaalgroei de wettelijke 2% gebruiken. In feite groeide het kapitaal van het ABP veel meer dan is toegestaan en het geld dat “over “ is (die 4%) valt in de reserves waarmee de regering leuke dingen kan doen. Leuke dingen die dus uit het pensioenfonds betaald worden.[1]
Het NIBUD blijkt de feitelijke uitgaven te onderschatten waar burgers op dit moment mee geconfronteerd worden, Bovendien is het model volgens van den Noort niet representatief voor de totale Nederlandse bevolking. Het NIBUD rekent bijvoorbeeld met een inflatie van 2,4% wat volgens van den Noort een optimistisch lage schatting zou zijn. Zelf rekent hij met een 3,5 % inflatie, waardoor de koopkracht een klap krijgt die 1.1% hoger is dan het NIBUD schat. De uitgaven kant wordt verzwaard door de verhoging van zorgpremie, energierekening (prijsstijging gas en stroom kan pieken naar 20-25%) en duurdere boodschappen door het opstuwen van de lage BTW van 6 naar 9%. Andere kostenposten als een te verwachten hoger hypotheek percentage; hogere huren, gemeentebelastingen (OZB, reinigingslasten, afvalstoffenheffing), waterschapsbelasting, hoogheemraadschapbelasting, brandstofkosten, verzekering en wegenbelasting voor de auto etc. en recreatiekosten (sportvereniging, sportschool, pretparken etc.) zijn nog niet eens daarin verdisconteerd. Kostenposten die niet op het maandelijkse loonstrookje staan, maar gemiddeld 25% van de uitgaven beslaan. De lagere inkomens besteden daarbij ongeveer 20% van het netto inkomen aan voedsel.
Volgens van den Noort trekt het NIBUD wel heel makkelijk conclusies voor heel Nederland, waarbij vooral de CAO generaliserend wordt gebruikt. Wanneer van de 9 miljoen actieven er slechts 5 miljoen onder een CAO vallen, dan is bijna de helft CAO-loos. Er wordt door het NIBUD ook geen rekening gehouden met gezinnen die om uiteenlopende redenen (groter gezin, meerkosten, ZZPers) buiten de categorie voorbeeldhuishouden vallen. Volgens van den Noort is dat ruim 20%, waardoor het voor die huishoudens onjuist is om daarvoor het bovengenoemde inflatie percentage toe te passen. Lagere inkomensgroepen spenderen in andere uitgavencategorieën dan hogere inkomensgroepen en de situatie van ouders zonder kinderen verschilt van die van ouders met kinderen.
Wanneer de kanttekeningen van van den Noort worden ingepast in de NIBUD methodiek, dan gaat volgens de bovengenoemde analyse de helft van Nederland er dit jaar op achteruit. Het houdt in dat het NIBUD kritischer moet omgaan met zijn functie als toezichthouder en zich niet moet laten gebruiken als doorgeefluik van het CBS en de regering/elitocratie. De rekeningen die maandelijks betaald moeten worden geven een betere realiteitsbasis om vast te kunnen stellen of het besteedbare inkomen (inkomsten minus verplichtingen per maand resp. per overeengekomen tijdsperiode zoals kwartaal of halfjaar die een huishouden aangaat om in leven te blijven) wel of niet een positieve impuls krijgt.
Het
gezegde “wiens brood men eet, diens woord men spreekt” lijkt van toepassing op de manier waarop het NIBUD
vaststelt of en hoe goed het gaat met de firma Nederland. De burger weet wel
beter. Die kijkt naar het bedrag wat op de bank of giro rekening is gestort en toetst
dat aan het bedrag wat hij of zij aan aangegane verplichtingen kwijt is. Wat
overblijft, is voor hem en haar het besteedbare inkomen. Geld dat hij of zij kan
gebruiken voor mooie dingen van het leven. Dat zit er helaas voor het gros van
de midden en lagere inkomens, voor de postactieven, niet in. “Het gaat goed met Nederland” is een
kreet die vermoedelijk alleen van toepassing is voor de hogere segmenten van de
Nederlandse bevolking. Voor de elitocratie die meent dat zij Nederland is. Het
NIBUD wil blijkbaar meters afleggen om die uitspraak van de politieke elite te
faciliteren.
[1] Zie artikel “Gelegaliseerde Diefstal” (2017).
.
Zoek maar eens op waar het NIBUD zo allemaal gebroederlijk het gebouw mee deelt, gewoon voor de lol.
Weet je meteen uit welke hoek de wind waait.
Nibud, Wodc, Npo…Allemaal loten van dezelfde giftige tak.
Wie betaalt, bepaalt. In de winkel van Sinkel wel, maar niet de belastingbetaler: de corrupte overheid bepaalt het wel, en ‘in ons belang’. Zalig zijn de goedgelovigen van geest.
De NPO maakt het regelmatig erg bont: zo konden we eind vorig jaar vernemen dat het wel meeviel met de islamisering van Nederland, want er bevonden zich maar liefst 1 miljoen Christenen onder de recent binnengestruikelde barbaarse hordes. Recent weer met de naamgeving van pasgeborenen – inderdaad Ronald Dunki – en de constante propaganda en misleiding, zoals aan het licht gebracht in het Zwartboek van Arnold Karskens.
Wetenschappelijk onderzoek kan gewoon op maat besteld worden. Als er maar betaald wordt, kun je gewoon wetenschappelijk laten vaststellen dat de meeste berovingen, inbraken en plofkraken gepleegd worden door Eskimo’s.
Het “kritiekloze” NIBUD moge zich laten “misbruiken als doorgeefluik”, maar het standvastige en uiterst kritische NOS journaal laat zich niet dwingen om klakkeloos de info van een ander overheidsorgaan als de SVB weer te geven: op 29 jan. jl werd bekend gemaakt dat “Julia” de meest voorkomende meisjesnaam is onder nieuwgeborenen en “Mohammed” ( in alle varianten ) bij de jongens.
De NOS wist en passant een handvol namen de revue te laten passeren, maar “Mohammed” werd scrupuleus genegeerd….