Racisme is een verwerpelijk politiek en moreel engagement. Eigenlijk bestaat daarover onder fatsoenlijke mensen consensus. Het begon in de negentiende eeuw als een wetenschappelijke theorie met Arthur de Gobineau (1816-1882) en, volgens sommigen, Houston Stewart Chamberlain (1855-1927), maar het transformeerde zich in een fatale politieke praktijk met uiteindelijk miljoenen slachtoffers.
De consequentie die men aan het wetenschappelijk onjuiste, en aan het politiek en moreel verwerpelijke, racisme zou moeten verbinden is dat men andere mensen daarvan alleen beschuldigt wanneer daarvoor duidelijk en overtuigend bewijsmateriaal kan worden aangevoerd. Helaas is dat niet de manier waarop tegenwoordig met die verwerpelijkheid wordt omgesprongen. De conclusie die door een groeiende groep mensen getrokken wordt, is dat men zó waakzaam moet zijn voor racisme dat men het overal herkent – ook in zaken die niets met racisme te maken hebben. Kritiek op mensen met een andere nationaliteit? Racisme. Kritiek op een andere cultuur? Racisme. Kritiek op een religie? Racisme. Het leidt tot een proliferatie van beschuldigingen en een vergiftiging van de omgangsvormen.
We leven in een tijd van racificatie: tot kwesties van ‘ras’ maken wat daar in feite niets of weinig mee te maken heeft. Racificatie heeft vaste voet aan de grond gekregen op de campussen op Amerikaanse universiteiten en het ‘no-platformen’ van sprekers vanwege vermeend racisme is daar nu een ware plaag. Helaas heeft dit ook repercussies voor de rechtspraktijk. De veroordeling van Geert Wilders door de rechtbank wegens, onder andere, aanzetten tot discriminatie op grond van ‘ras’ is daarvan een voorbeeld. Nationaliteit (Marokkaan zijn) is geen ras. Tunesiër zijn ook niet. Belg zijn ook niet en ook bestaat er geen Nederlands ras. Nationaliteit met ras verwarren is pseudowetenschap.
Als nationaliteit tegenwoordig een ras zou zijn, dan zou de Verenigde Naties ongeveer tweehonderd rassen tezamen brengen. De naam van de organisatie zou moeten worden omgedoopt tot ‘De Organisatie van de Verenigde Rassen’.
Het tragische is dat men met dit slordige en tendentieuze taalgebruik rond het woord ras ook geen bijdrage levert aan de effectieve racismebestrijding. En dat was toch de bedoeling van het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie van de Verenigde Naties uit 1965? Precies het omgekeerde wordt bereikt. Echt racisme wordt niet meer herkend, omdat het ten onder is gedaan in verwarde associaties met dingen die erop lijken. Racisme raakt daarmee volkomen getrivialiseerd. De Franse filosoof Pascal Bruckner spreekt van een ‘imaginair racisme’. Wie een andere mening is toegedaan, noemt men gewoon een ‘racist’.
Kan het anders? Hopelijk wel. Ik heb mijn hoop gesteld op drie instanties. Allereerst, de rechterlijke macht. Rechterlijke instanties zouden, om te beginnen, op hun hoede moeten zijn voor dit soort trivialisering van een serieuze zaak (racisme). Het is namelijk deze slordige omgang met het concept dat de strijd tegen racisme in de wielen rijdt. Rechterlijke instanties zouden zich niet op sleeptouw moeten laten nemen door lichtvaardige publieke verontwaardiging, maar juist een bolwerk moeten vormen tegen verhitte verbeelding. Zij zouden ook zorg moeten dragen dat zij zelf niet verstrikt raken in onsmakelijke discussies waarbij partijen elkaar met ‘racisme’ om de oren slaan.
Zij moeten ook waken voor het instrumenteel gebruik van die etiketten in de politiek, die tegenwoordig dreigt af te glijden naar een moddergevecht. Het is helaas politiek effectief geworden iemand die een andere politieke mening is toegedaan van ‘racisme’ te beschuldigen. Het wordt gewoon een van de elementen uit de politieke gereedschapskist. Het ironische is dat het vaak nog wordt verkocht als fatsoen. Vals beschuldigen uit fatsoen.
Een probleem is natuurlijk dat het woord ‘ras’ nu eenmaal wordt gebruikt in de wet. Je mag niet beledigen, niet aanzetten tot haat, niet aanzetten tot discriminatie wegens ‘ras’ (artikelen 137c en d van het Wetboek van Strafrecht). En omdat ‘ras’ niet bestaat, moet dat dan worden geïnterpreteerd als groepskenmerken waarvan domme mensen denken dat het met ras te maken heeft. Het zou daarom helpen wanneer, ten tweede, de wetgever zich zou gaan bezinnen op een betere tekst van de wet, waarin niet het woord ‘ras’ wordt genoemd, maar bijvoorbeeld bepaalde uiterlijke kenmerken, zoals huidskleur (wat wel bestaat).
Het allerbelangrijkste, ten derde, is echter een wat minder paniekerige houding aan te nemen ten aanzien van racisme. Hier ligt een taak voor het grote publiek, voor de verstandige burgerij. Het grote publiek wordt door de racismebeschuldiging nog steeds geïntimideerd, ook wanneer het kant noch wal raakt.
Dan krijgen we een wereld waarin mensen in besloten chatgroepjes moeten gaan opletten of een ander niet op een foute opmerking kan worden betrapt, op grond waarvan ze snel kunnen worden aangegeven bij de autoriteiten of iemands carrière kan worden gebroken, zoals Yernaz Ramautarsing onlangs overkwam. Is dit de wereld die we willen?
Ook al is het onterecht, het kleeft aan iemand, zelfs een valse beschuldiging. En dat maakt het weer voor gewetenloze politici aantrekkelijk zich van dit politiek instrument te bedienen. Misschien moeten we meldpunten gaan creëren voor valse aantijgingen. Dát zouden nog eens nuttige meldpunten zijn.
Dit artikel van Paul Cliteur verscheen eerder in het NRC.
——————————————–
Paul Cliteur is samen met Dirk Verhofstadt de schrijver van In Naam van God: elke dag een aanslag.
Hij is tevens voorzitter van het Renaissance Instituut, het wetenschappelijk bureau van FvD en hoogleraar in Leiden.