PVV-leider Geert Wilders moet er serieus rekening mee houden dat het tweede strafproces niet zoals het eerste met een sisser afloopt. Zoveel werd gisteren al duidelijk uit de woorden van de officieren van justitie Wouter Bos en Sabina van der Kallen, aldus het dagblad De Telegraaf op haar webeditie.
Het hele circus rond de uitspraken van Wilders is natuurlijk te ergerlijk voor woorden. Zoals Mat Herben in een eerder artikel al uitstekend weergaf, nl. dat de vervolging van een politicus voor een politieke uitspraak op een verkiezingsbijeenkomst de bijl aan de wortel van de rechtsstaat is. Laten wij ons eens voorstellen dat op een verkiezingsavond van DENK de politicus Tunuhan Kuzu tot de uitspraak komt dat hij alle Nederlandse militairen kwijt wil en daarvan ontwikkelingswerkers wil maken. Dus ‘minder, minder, minder Nederlandse militairen’. Moet hij daarom vervolgd worden? Hij verkondigde een mening, ongetwijfeld met een bepaald oogmerk, maar het blijft een mening en zeker als politicus kan en moet hij die ook vrijelijk uit kunnen spreken. Zo mag hij ook ontkennen dat de moord op Theo van Gogh een terroristische daad is geweest, ook al staat dat uitdrukkelijk wél in de uitspraak van de rechtbank.
Politici moeten altijd en bij uitstek de vrijheid hebben kwesties aan de orde te stellen, zonder vrees daarvoor te worden vervolgd. Die wet is niet bedacht opdat iedereen maar van alles kan uitkramen, maar om er tenminste voor te zorgen dat ook de burger zich beschermd weet tegen de overheid wanneer die burger uitspraken doet die de overheid niet goed uitkomen. Zouden politici dat niet kunnen, dan is het bij voorbaat onmogelijk om kanttekeningen bij enige wet te zetten, zoals bijvoorbeeld artikel 1 van de grondwet. Deze kwestie is des te ergerlijker, omdat in de rechtszaal kennelijk eerst wordt getoetst of de wetgever (i.c. Wilders en zijn collega’s in de Staten-Generaal) hun werk wel goed doen en hoe dat vervolgens moet worden geïnterpreteerd. Met andere woorden: rechters bekijken pas in de rechtszaal hoe zij de wet zullen gaan toepassen! ( ‘Een heel interessante en intellectueel uitdagende casus’ zou connaisseur mr. Tom Schalken zeggen.) Dat zou betekenen dat we kunnen stoppen met de wetgevende macht. Laten we een voorbeeld nemen uit het nieuwe boek van prof. dr. Paul Cliteur en daaruit citeren:
…Maar minder positief is, is dat de Hoge Raad opnieuw een brede opvatting van het concept “ras” hanteert. De Hoge Raad voert daar in rechtsoverweging 3.4 de volgende reden voor aan.
Voorts moet met betrekking tot de term “ras” het volgende worden vooropgesteld. De in art. 137c en 137d Sr voorkomende term “ras” moet – mede blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepalingen – worden uitgelegd overeenkomstig de strekking van de in art. 1, eerste lid, IVUR gegeven opsomming, waarin naast “ras” ook wordt genoemd: huidskleur, afkomst of nationale of etnische afstamming (vgl. Kamerstukken II 1967-1968, 9724, nr. 3, p. 4).
Met een beroep op “geschiedenis” (dat wil zeggen: de totstandkomingsgeschiedenis van de wet) leest de Hoge Raad dus iets in de bewoordingen van de artt. 137c en d Sr. dat daar niet staat: nationaliteit als afbakeningscriterium voor een speciaal beschermde groep….[1]
Professor Cliteur vraagt zich dus af, waarom rechters de wet als het ware opnieuw willen gaan uitvinden. We kunnen dat in feite ook lezen als ‘dat de rechters hun eigen draai aan de wet willen geven’. Want waarom zou de wet nu juist in die specifieke bewoordingen op schrift zijn gesteld, namelijk zonder de criteria die de Hoge Raad meent aan te treffen in de geschiedenis van de totstandkoming van die wet?
Trias Politica
Ons land kent een wetgevende macht die wetten opstelt, een uitvoerende macht die het dagelijks bestuur van de staat uitoefent en een rechterlijke macht die deze uitvoering toetst aan de bestaande wetten. Het is dus bepaald niet zo dat de rechterlijke macht op eigen houtje de wet mag gaan toepassen met behulp van interpretaties die uitdrukkelijk en om wat van reden dan ook niet in die wettekst terecht zijn gekomen. Over de wet mag inhoudelijk uiteraard verbazing bestaan, maar dat is vooralsnog niet het sein om er dan maar een eigen wetje van te maken, omdat dat nu net even wat beter uitkomt en de kwestie lijkt aan te gaan. Dan namelijk is de ‘trias politica’ ten grave gedragen en kan de Staten-Generaal (volksvertegenwoordiging) onverrichterzake naar huis.
Daar bestaan dus een aantal problemen, onder andere dat de verdachte in elk geval af moet wachten hoe deze rechtbank de bef heeft hangen; Met een beetje mazzel komt hij weg, maar voor hetzelfde geld ook niet. Een kwestie van afwachten wat de rechter(s) van de wet gaan bakken deze keer. Dat staat natuurlijk op gespannen voet met Art. 1 van de grondwet dat in alle gevallen gelijk zal worden geoordeeld zonder acht te slaan op…. vul maar in, b.v. rassisme. [2]
Legaliteit
Nog los daarvan is er het ‘legaliteitsbeginsel’. Dat wil zeggen dat een feit pas strafbaar kan zijn wanneer op het moment dat het feit wordt begaan die wet ook daadwerkelijk al van kracht was. Prima, maar nu zeg ik dat ik minder pinguïns wil. Vervolgens stappen GroenLinks en de Partij voor de Dieren met 10.000 opgetrommelde medestanders naar het politiebureau en tekenen daar voorgedrukte aangiftes. Het puikje van ons volk, met name burgemeesters en wethouders, voeren hele colonnes aan om nu eens even heel duidelijk paal en perk te stellen aan die scribent van de website Sta-pal.nl die maar zo iets tegen pinguïns heeft! Vervolgens buigt zich een rechter over de zaak en die vindt dat ook pinguïns als ras moeten worden bestempeld, want hij meent dat dit de bedoeling van de wetgever is geweest. Op het moment van mijn uitspraak was dat nog niet zo: pinguïns waren toen gewoon stomme beesten die niet eens fatsoenlijk kunnen lopen en in films van Al Gore klagen over te weinig ijs. Het strafbare van dat feit ontstond dus pas op het moment dat de rechter inderdaad de gewenste ‘draai’ aan de wet had gegeven (overigens zou ik eigenlijk wel meer pinguïns willen, maar juist minder GroenLinksers en ook minder vrienden voor Volkert van der Graaf).
In de kern geldt naar mijn oordeel dat de rechterlijke macht geen uitspraken kan of mag doen over uitlatingen die door leden van de wetgevende macht worden gedaan in de uitoefening van hun functie. Daarmee zou inderdaad de bijl aan de wortel van onze rechtsstaat liggen en dat moesten wij maar beter niet laten gebeuren.
———————————————————