De bekende Volkskrant-columnist en voormalig ECR-politicus Derk Jan Eppink schreef het boek Het Rijk der Kleine Koningen (Kalmthout 2015). De schrijver kent de instituties goed en werpt van daaruit een licht op het hedendaagse onbehagen. Het boek is dan ook een nuttig handboek voor wie de problemen van de Europese Unie beter wil begrijpen.
De dreigende Brexit, de discussie rond de Poolse grondwetsherziening, de verplichte toewijzing van migranten en last but not least het Oekraïne-referendum dat zal plaatsvinden tijdens het Nederlands voorzitterschap van de EU. Ook liggen de dossiers ‘Griekenland’ en ‘transferunie’ nog te smeulen. De opeenstapeling van deze kwesties schept een perfect storm waarmee Eppink’s boek vandaag nóg relevanter is dan toen het uitkwam. De titel slaat op de politieke superklasse – mensen die zichzelf kleine vorstjes wanen. Ze houden een groot buffet terwijl de fundamenten van hun paleis al aan het wankelen slaan.
‘Euro-federalisten’ versus ‘soevereine nationalisten’
Eppink trekt een conclusie die ik zelf ook trok toen ik in 2012 om me heen keek tijdens mijn werkzaamheden op het Europees Parlement (daarover publiceerde ik destijds in Lymec’s White Paper for Europe en meer recent in het boek Avondland en Identiteit, wat zo goed als gelijktijdig met Het Rijk der Kleine Koningen verscheen). De belangrijkste bevinding is dat de discussie zou moeten gaan over subsidiariteit. Simpel gezegd: welke bevoegdheden willen we nu nationaal, en welke willen we internationaal realiseren? Volgens Eppink is hier een duidelijke strijd gaande tussen ‘Euro-federalisten’, die bijvoorbeeld het migrantenvraagstuk willen oplossen met een verplichte Europese verdeelsleutel, en ‘soevereine nationalisten’.
Guy Verhofstadt en Viktor Orbán kun je symbolisch op beide polen plaatsen. De extreme polarisering tussen beide kampen levert echter geen oplossingen op. “Ieder voor zich en grenzen dicht!” lijkt voor de hand te liggen, maar waarom zouden de frontstaten die moeite doen? De bulk van migranten wil immers door naar het Noordwesten. Eppink en Dedecker kwamen tot een derde positie: Euro-realisme. Dit legde de basis van de ECR, een politieke groep in het Europarlement waarbij ook de Britse Conservatieven zich aansloten.
Het boek verduidelijkt een aantal belangrijke punten:
- België is grotendeels onbestuurbaar door de tegenstelling Vlaanderen – Wallonië. Men hoopt er op Europese oplossingen van bovenaf. Eppink en Dedecker moesten daarom subtiel opereren en richtten hun programma op een ‘Europa van kerntaken’.
- Europese politici worden beoordeeld op hun intenties, niet op hun kwaliteiten. “Heeft hij of zij het goed voor met de Unie? Is hij een ware Europeaan?”
- Verkiezingen zijn mosterd na de maaltijd. Democratie gaat om selectie, om een verkiesbare plaats en de lijstvolgorde. Het volk staat hier buiten spel.
- De Europese Centrale Bank is zogezegd een niet-politieke macht, die ook niet politiek gecontroleerd wordt, maar oefent via een eigenstandig monetair beleid (de euro) wel degelijk politieke macht uit.
- De torenhoge gebouwen van de Europese instituties staan voor torens van Babel, waar experts met nietszeggend jargon op elkaar in praten, verheven boven ‘de man in de straat’.
- Europese politiek gaat meer om poppetjes – en het strategisch plaatsen van poppetjes – dan om idealen of principes.
- De culturele verscheidenheid van het Europese continent staat haaks op het streven naar bureaucratisch centralisme.
- Europese leiders zijn opgestuwd door een historisch mirakel van een lange vrede en een groeiende welvaart, maar een ‘Europese droom’, zoals The American dream in de VS, ontbreekt: er is hooguit het verlangen met vervroegd pensioen te gaan.
- Politici zijn weinig met visie bezig en huren ghostwriters in om hun boeken te schrijven.
- De Europese instituties bezigen een ontkerkelijkt taalgebruik, waarin tóch religieuze begrippen doorschijnen: met name schuldgevoel, de zondeval en de hoop op verlossing.
Strategie
De schrijver ontving de kritiek dat het boek te gedetailleerd ingaat op persoonlijke rivaliteiten en op het aspect ‘maîtresses’. Mijns inziens is dat een afleiding door de ‘politieke klasse’ om het maar niet te hoeven hebben over bovengenoemde pijnpunten. Eppink is op zijn scherpst waar hij de structurele problemen rond de euromunteenheid omschrijft. Verder is het boek doorspekt met leuke feitjes die het lezen veraangenamen. (Wist u bijvoorbeeld dat Anna Podimata, een Griekse Europarlementariër, een schadevergoeding van 50.000 euro moest betalen wegens het psychisch mishandelen van een assistent?) Het geniaalst worden deze anekdotes wanneer Eppink met zijn zoon Sacha letterlijk op heksenjacht gaat in het Europarlement. Ik verklap niets en zeg enkel dat ik van mijn stoel viel van het lachen.
Desalniettemin wordt er ook een kritische noot gekraakt. Bij de oprichting van de ECR legt Eppink uit hoe islamkritische partijen bewust buiten boord gehouden werden, omdat het thema als taboe werd gezien. Voornamelijk door de ‘correcte’ Britse rechtsconservatieven – die door hun upper class levensstijl toch nooit in aanraking komen met de islam. Hij merkt achteraf op dat dit een strategische fout was: door zo selectief te zijn bij het opnemen van politieke partijen in hun groep, liet ECR een groot aantal partners in de steek. Daarop bouwden EFD (Nigel Farage) en ENF (Marine le Pen) hun tegenhangers. Hierdoor is de rechterflank op Europees niveau gefragmenteerd. Links trekt eensgezind op; rechts is als het Mexicaanse leger. Het siert de schrijver overigens dat hij niet alleen de hoogtepunten en successen benoemt, maar ook de pijnlijke momenten uit zijn carrière bespreekt. Momenten dat bijvoorbeeld een dierbare collega overleed of een verkiezingsuitslag toch vies tegenviel.
De politiek blijkt geen oplossingen te bieden voor de donkere wolken
Laten wij nader ingaan op dit klassenaspect. De Britse Conservatieven staken elkaar bij de oprichting van de ECR voortdurend in de rug, maar naar buiten toe werd de schijn van eenheid opgehouden. Eppink benadrukt dat de politieke klasse een standenbewustzijn kent. Dit maakt dat de gevoelsafstand tussen vertegenwoordigers (politici) en vertegenwoordigden (kiezers) alsmaar groeit. Globale centra staan meer met elkaar in verbinding dan met hun achterland – zoals Londen met New York. De bijbehorende ‘techno-elites’ zien zichzelf als wereldburgers: ze wekken de indruk neer te kijken op inwoners van plattelandsgemeenten en verwaarloosde stadswijken als white trash. Die laatste groepen voelen zich genegeerd, vernederd en onthecht. Deze kloof is structureel door de globalisering veroorzaakt en blijft voorlopig bestaan: Marine le Pen en Donald Trump zijn nog maar het begin.
De politiek blijkt geen oplossingen te bieden voor de donkere wolken die zich boven Europa samenpakken. Politici zijn gericht op overleven: zij krijgen input van hun ambtenaren en proberen hun termijn vol te maken. In dit instabiele politieke landschap betekent dit in de praktijk dat men van brandje naar brandje rent. Soms lukt het overleven (denk aan minister Plasterk en zijn uitspraken bij Nieuwsuur over afgetapte telefoontjes); soms blijven brandjes nasmeulen en lukt dit overleven niet (denk aan de controverse rondom Mark Verheijen). Besef daarbij dat lobbyisten zich voor 90% richten op ambtenaren en voor 10% op volksvertegenwoordigers, terwijl de verdeelsleutel van media-controle precies andersom ligt.
Met andere woorden: er is sprake van een technocratie. Zeker als je in acht neemt dat politieke kwesties steeds vaker in de rechtszaal worden beslecht. Waar het gaat om het interpreteren van consequenties die volgen uit mensenrechten-verdragen, maar ook bijvoorbeeld het vervolgen van controversiële politici in Europa (zoals Le Pen en Wilders), of het homohuwelijk in de VS. Montesquieu bedoelde met ‘scheiding der machten’ dat de rechterlijke, uitvoerende en wetgevende machten elkaar wederzijds moeten beteugelen. Vandaag stelt de rechterlijke macht zich op als neutrale scheidsrechter verheven boven de andere twee. Dat is in directe tegenstrijd met hoe Montesquieu de Trias Politica bedoelde.
Kaf en koren
Eppink laat zien hoe dergelijke problemen zich op Europees niveau openbaren. Daarbij hebben volksvertegenwoordigers hun status, elan en prestige verloren terwijl dat voor de rechtsprekende macht niet zo is. De macht van de media is daarentegen juist toegenomen en bepaalt van dag tot dag de agenda: mensen laten zich vandaag meer leiden door beelden dan door ideologieën. Terwijl Europa in een multipolaire wereldorde terechtkomt laat onze politiek zich door mediabeeldvorming bepalen en komt zo niet verder dan brandjes blussen. Qua mediamanipulatie nodigde de tv-show Pauw bijvoorbeeld de Nederlandse Volks Unie uit om tegenstanders van asielzoekerscentra in diskrediet te brengen. Echter dit werkt averechts op het moment dat mensen zó weinig geëngageerd meer zijn dat ze de NVU-spreker verwarren met diens opponent, de burgemeester van een grote stad. Dit zag ik in reacties op sociale media terwijl ik het boek las.
De politieke kleur zegt minder
Het onderstreept de ontbinding tussen de burgers, media en de ‘kleine koningen’. Zo’n persoonsverwisseling toont dat mensen onzeker zijn: de politieke kleur van sprekers zegt ze minder en ze luisteren meer naar de coherentie van hetgeen wordt gezegd.
Ondanks interne verdeeldheid wordt de rechterflank in deze situatie sterker. Dit hangt samen met natuurlijke selectie en dat zit als volgt. Achter linkse ideeën zitten prachtige intenties en daardoor worden ze gemakkelijk geaccepteerd; daarnaast zitten ze ook dichter bij subsidiekanalen. Daarentegen bleven bij rechtse intellectuelen alleen de meest bevlogen zielen over; zij die hun idealen vaak met het verlies van banen en sociale contacten moesten bekopen. Op deze wijze werd het kaf van het koren gescheiden – zij die overbleven zijn gewend om stroomopwaarts te roeien. Tegelijkertijd werd links, in het streven om hun doelgroep te vergroten, steeds meer een afkooksel van zichzelf: intenties, slogans, lege platitudes en beschuldigingen als ‘white privilege’, ‘economisme’ of ‘xenofobe klimaatontkenner’. (Aangevuld met paradepaardjes als ‘black lives matter’, ‘Rhodes must fall’ en gezochte geschiedenisherschrijvingen zoals ‘black Egypt’.)
De buzzwords van het cultuurmarxisme
De stroom der gebeurtenissen dwingt centrumrechtse partijen om positie te nemen in dossiers die eerst aan nieuw rechts ofwel alternatief rechts toebehoorden: demografie, islam, vergrijzing, gender en familiewaarden. De islamisering is bijvoorbeeld al in 1997 door Pim Fortuyn benoemd en veroorzaakt nog steeds een groeiend onbehagen: zie het recente geval van salafistische ordetroepen die met de politie optrokken in Haagse stadswijken. Aan de andere kant heeft links zijn eigen takken afgezaagd: Ewald Engelen riep onlangs op tot ‘waarheidspreken’ en ‘een opstand van intellectuelen’ als weerstandskrachten tegen het finance capitalism en het globalisme.
Maar precies wegens het nivelleren van het geestelijke leven en het op postmoderne wijze ontkrachten van waarheidsaanspraken – precies daardoor verloor de intellectuele wereld haar leidende en gezaghebbende rol. Ewald’s revolt of the elite zal hooguit studeerkamergeleerden zonder reële macht bereiken.
Een terugweg naar een gestuurde economie is voor links niet mogelijk want de internationalisering met bijbehorende opheffing van grenzen hebben zij zelf mede veroorzaakt. In Frankrijk trokken de socialisten van Hollande zich terug uit de verkiezingsstrijd waardoor economisch links georiënteerde mensen werden gedwongen om op Sarkozy’s kapitalisme te stemmen: om het Front National buiten boord te houden offerde links het economische thema op voor het multiculturele thema. Hun doorwrochte beschouwingen van het economisch marxisme hebben ze kortom ingeruild voor de buzzwords van het cultuurmarxisme, hetgeen Eppink reeds voorzag in 2001. Het Rijk der Kleine Koningen leest als aaneenschakeling van voortvloeiende gevolgen en voorbeelden.
Organiseren!
De kloof qua belevingswereld groeit – hoe nu verder? Als we Eppink volgen dan ligt de oplossing sowieso niet in een grotere overheid, omdat dat leidt tot meer bureaucratie, meer belastingen en de vlucht van werk en productie naar het buitenland. Dan ontstaat een afwachtende mentaliteit waarbij mensen proberen zichzelf een weg naar hogere uitkeringen te stemmen. Een grote overheid ontleent zijn bestaan uit ‘mensen redden’. Daaruit volgt dat steeds meer kansarme zielen nodig zijn, wat weer samenhangt met een ruimhartig migratiebeleid en een groter gevoel van vervreemding in oude stadswijken.
De échte oplossing is dat de laagopgeleiden, de arbeiders en de ‘verliezers van de globalisering’ zich organiseren. Zij moeten zélf plannen uitwerken om hun leven beter te maken en met hun eigen vaardigheden de volkswijken oppeppen. Wie eigenaar van zijn eigen gemeenschap is, kan de uithollende managers en de ‘islamisering’ buiten zijn of haar wijk houden.