De Zielige Extremist; niet zo zielig

Het Meerjarige Onderzoek “loopt“ zeven jaar en vooral de laatste jaren accentueren betrokken onderzoekers dat de goed geoefende en bewapende Nederlandse militairen op Java en Sumatra streden tegen bendes ongetrainde en slecht bewapende jongeren.

Noch het beeld van de goed geoefende Nederlandse militair noch de schets van de in militair opzicht ongetrainde en niet geoefende slecht bewapende inheemse opstandeling bleek in de periode 1946-1949  te beantwoorden aan de realiteit. Nederlandse politieke leiders verwachtten dat de herovering van de Archipel een taak zou zijn van de geallieerden, De in Australië en Singapore verblijvende restanten van het KNIL, Luchtmacht en Marine aangevuld met oorlogsvrijwilligers (OVW) zouden zich gaan concentreren op het opruimen van Japanse verzetshaarden in de Archipel en het herstel van orde en rust. Het is dus niet zo gelopen.

“Nederland worstelde om een
adequate strijdmacht op
de been te brengen”

Het takenpakket[1] ademde meer een politie- dan een militaire sfeer uit en termen als oorlog, oorlogvoering en guerrilla stonden bij het uitvoeren van die taken niet vet omcirkeld. Wel was men er van overtuigd dat het gebruik van gewapend geweld niet vermeden zou kunnen worden. Dat takenpakket vroeg om zelfstandige eenheden met een eigen logistieke functie, die geharmoniseerd en plaatselijk en tijdelijk gesynchroniseerd en zelfs geïntegreerd moesten kunnen optreden. Driedimensionaal optredend transportcapaciteit was essentieel. Maar…. conform afspraken met de Geallieerden moest de Nederlandse scheepscapaciteit tot zes maanden na beëindiging van de oorlog ter beschikking blijven van de Geallieerde scheepspool. Transport vliegtuigen bezat Nederland niet en de grondtransportcapaciteit, indien aanwezig, was te beperkt. Dat betekende voor de Nederlandse krijgsmacht een omdenkproces en in het verlengde een ander operationeel concept. Versterkt door het ontbreken van geld en een wapenindustrie ontbeerde het Nederland aan de gewenste gevechtskracht. 

Na de bevrijding van Nederland meldden zich ruim 200.000 vrijwilligers aan en opvang en opleiding leverden veel problemen op. Bij de voorbereiding en terugkeer naar de Archipel kampten de autoriteiten niet alleen met een onderlinge onenigheid, maar ook met problemen in de betrekkingen met de bondgenoten. Vooral de houding van de USA en Australië baarde zorgen, omdat die bedenkingen hadden tegen het herstel van het Nederlandse vooroorlogse bestuurmodel. Toen Nederland eind 1945 veelal met oorlogsvrijwilligers bemande Lichte Infanterie Bataljons richting de Archipel stuurde, werden die eenheden door de Britten niet toegelaten (en de reden was?) en moesten ze in Brits-Malakka op toestemming wachten. De tijd werd benut met het aanleren van de beginselen van Guerrilla oorlogvoering in dicht begroeide gebieden. Een ervaring die in 1946 uitstekend van pas zou komen. Pas vanaf maart 1946 mochten die eenheden voet op Java en Sumatra zetten.

Nederlandse voormalige krijgsgevangenen werden op diverse locaties in Zuidoost Azië verzameld en via Bangkok naar Singapore getransporteerd. Voormalige krijgsgevangenen in Japan werden naar Manilla getransporteerd. Uit de meest fitte voormalige krijgsgevangenen werden nieuwe KNIL eenheden samengesteld. Op die manier werd mijn vader administratief ingedeeld bij het Prins Bernard  Bataljon ((oprichting september 1945), werd een aantal maanden tewerk werd gesteld in Changi gevangenis van Singapore en onderging een beperkt opgezette guerrilla training.  Hij bleef tot maart 1946 in Singapore en werd pas daarna naar Java verscheept.

Het beeld van met bamboesperen bewapende bendes?

In het artikel “De Opponent in de Archipel” is onderstreept dat MJO onderzoekers bewust Japanse inspanningen genegeerd hebben om de inheemse generatie-45 zoals die later werd genoemd, voor te bereiden op een strijd tegen een niet-Aziatische tegenstander die pogingen zou ondernemen om de Archipel weer in handen te krijgen.

De zielige inheemse militant in 1943.

De Japanse bezetter spande zich tijdens de bezetting van Nederlands-Indië in om de jeugd te mobiliseren en voor het Japanse nationalistische karretje te spannen. Honderdduizenden jongeren werden opgenomen in semimilitaire korpsen, die in de traditie van de Bolsjewieken in Rusland en Nationaal socialisten in Duitsland militair gedrild werden. Bij die Japanse inspanningen werd dankbaar gebruik gemaakt van het gezag en bindende talenten van Javaanse leiders als Soekarno en Mohammed Hatta.  Primair concentreerden Japanse autoriteiten zich op het onderwijs. In april 1942 werden alle inheemstalige scholen heropend en kreeg de inheemse jongeren onderwijs in de Japanse taal, lichamelijke oefening, handenarbeid, zingen van Japanse liederen, zeden en gewoonten en geschiedenis. Aanvullend kregen de Lagere en Middelbare scholen een semimilitaire opleiding en vorming zoals marcheren met en zonder houten geweertjes. Daarnaast concentreerde de Japanse bezetter zich op buitenschoolse activiteiten.

Op 29 april 1943 (verjaardag van Hirohito) werd een jeugdkorps voor jongens van 14-22 jaar naar Japans model, opgericht: Barisan Pemuda/Seinodan,. Dat korps zou in het verloop van de bezetting uitgroeien tot een paramilitaire en nationalistisch geïndoctrineerde organisatie met een half miljoen jongeren. Omdat de Japanse bezetter 10.000 man op Nieuw Guinea moest ontplooien en daardoor het gevaar zou bestaan dat Java en Sumatra kwetsbaar zouden worden voor geallieerde operaties, werd de oprichting van een inheemse eenheid gestimuleerd om Java en Sumatra in voorkomend geval te verdedigen tegen een geallieerde invasie: Barisan Soekarela Pembela Tanah Air /Korps van Vrijwilligers ter verdediging van het Vaderland) of PETA. Mocht die invasie slagen dan zou een guerrilla oorlog conform de beginselen van de Nasution-doctrine gevoerd worden om geallieerde troepen te binden en te slijten. PETA werd de kweekvijver van het militante nationalisme, vormde het hart van de strijdmacht waarmee Nederlandse militairen op Java en Sumatra  geconfronteerd zouden worden en zou overgaan in de TRI/TNI.

Volgens generaal Sir Montagu Stopford de Britse toezichthouder in 1945, telde de inheemse strijdmacht op 17 augustus 1945 tussen de 250.000 en 300.000 strijders waaronder zeven goedgetrainde en bewapende divisies op Java van in totaal 140.000 strijders en vijf divisies met in totaal 60.000 strijders op Sumatra. Die strijdmacht was opgebouwd uit drie lagen:

TRI (latere Tentara Nasional Indonesia/ T.N.I. met tanks en artillerie), Ongeregelde troepen (o.a. de Jeugdbewegingen/Pemoeda’s getraind analoog aan de Hitler Jugend en Stalin jeugd) enMix  van (religieus gemotiveerde) terroristen, gangsters en criminelen met hun eigen agenda.

Wanneer gewezen wordt op het gebruik van excessieve geweldsmiddelen, zijn het vooral de tweede en derde laag die zich daaraan schuldig maakten. Vooral de ongeregelde jeugdbewegingen (Pemoeda’s) zouden dood en verderf zaaien onder het niet-inheemse segment van de bevolking op Java en Sumatra.

De problematiek voor de Nederlandse militair

Bij aankomst in de Archipel was vrij weinig bekend van optreden, structuur en sterkte van de inheemse tegenstander die zijn zelfstandigheid met geweld wilde afdwingen. De informatie over de opstandelingen was summier en deels onjuist. De werkelijkheid die de eerste Nederlandse eenheden in de Archipel aantroffen was anders dan hen was voorgespiegeld. Het leek erop dat de strijd hoofdzakelijk op Java en Sumatra gevoerd moest worden om de rebellie, opstand te neutraliseren als randvoorwaarde voor het herstel van het Nederlandse bestuursmodel op de Archipel. In Nederland had men blijkbaar de indruk dat het om ongeorganiseerde bende jongeren draaide die lokaal en regionaal een waar schrikbewind voerden.

Door dat gebrek aan accurate en actuele informatie tastte de politieke en militaire leiding in Den Haag in het duister over volume, gevechtskracht, intentie en doelen van activisten en extremisten. Pas later zou door bestudering van beschikbaar gekomen informatie en informatie door voormalige militaire leiders als Nasution en Simatupang duidelijk worden dat die inheemse opponent direct na de proclamatie niet onder een eenhoofdige leiding en vastomlijnde taken, lokaal en regionaal te keer gingen tegen de mensen die zij zagen als de symbolen die hen eeuwen geknecht zouden hebben. Gewelddadige bendes rezen in die periode als paddenstoelen uit de bodem en concentreerde zich in bepaalde regio’s op Java en Sumatra op plundering, brandstichting, foltering en moord en verspreidde zich in de loop van 1946 naar gebieden buiten Java en Sumatra zoals Zuid-Celebes. Nasution slaagde in de loop van 1946 er eindelijk in die losgeslagen bendes in toom te houden en verschoof het irreguliere geweld van een verkapt terrorisme naar een min of meer reguliere inzet van gevechtskracht waarbij de TRI/TNI de drijvende kracht was.

Het beeld dat de MJO onderzoekers schetsen van een inheemse opponent die  “often armed with nothing more than clubs and spears” ziet er bij nadere bestudering toch wel iets anders uit. Hoewel dubbeltellingen onvermijdelijk zijn, waren inheemse vooral Javaanse jongeren tijdens de Japanse bezetting opgenomen in de volgende minder of meer militair georiënteerde structuren.

Heiho’s50.000 Japanse georiënteerd.
Keibodan500.000 Japanse georiënteerd.
Peta/Java50.000 aanvankelijk Japans naarmate bezetting aanzwelt nationalistisch
Laskar Rakjat/Sumatra10.000 Japans georiënteerd
Barisan Peloppor50.000 nationalistisch georiënteerd
Hizboellah10.000 tot 20.000 islamitisch georiënteerd.

Respectabele aantallen die beter voorbereid en geoefend waren in guerrilla technieken en tactieken dan Nederlandse eenheden die vanaf maart1946 orde en rust op hoofdzakelijk Java, Sumatra en Zuid-Celebes moesten herstellen en handhaven.

Slotopmerking

De gepassioneerde drang om te willen bevestigen dat ook Nederland oorlogsmisdadigers zou huisvesten, heeft geresulteerd in overschatting van de gevechtskracht van de Nederlandse strijdmacht en onderschatting van het gewelddadige vermogen van inheemse revolutionairen. Die instelling resulteert in een eenzijdige  negatieve kleuring van de problematiek waarmee de Nederlandse militair in de periode 1946-1950 werd geconfronteerd. Die groep zich wetenschapper noemende personen die verbonden zijn aan gesubsidieerde organisaties en instanties, beschouwen zich ongevraagd als voorvechters van die zielige doorsnee Javaanse en Sumatraanse revolutionair en hun achterban. Wellicht proberen ze hen een podium te geven voor prominente herstelbetalingen uit de Nederlandse schatkist. Dezelfde kist waar zij hun subsidies uit krijgen.

Het bevestigt hun onprofessionele en laakbare instelling en opstelling waardoor een vinkje gezet moet worden bij het hokje “ongeschikt om wetenschappelijk onderzoek te verrichten”. Zeker als voormalige Indonesische autoriteiten als Nasution zelf  hebben verklaard dat die inheemse revolutionair verre van zielig was.


[1] Ontwapenen en afvoeren van de Japanse Strijdmacht op Java en Sumatra; verzamelen, op krachten en naar huis brengen van geïnterneerden en krijgsgevangenen in de Archipel en Zuidoost Azië inb. Japan; het in het gareel brengen en houden van Inheemse activistische en extremistische bewegingen en het genereren, verplaatsen en aanvullend trainen van de noodzakelijke strijdmacht. Gebaseerd op KNIL ervaringen was Den Haag ervan overtuigd dat die taken gelijktijdig op verschillende delen van de Archipel uitgevoerd moesten worden


Deel dit:
0 0 stemmen
Artikel waardering
Abonneer
Laat het weten als er

1 Reactie
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties
mgjb
2 jaren geleden

Dank voor een duidelijk stukje geschiedschrijving. Goede samenvatting.