Wilders’ revolutie en het einde van de moderniteit

De oriëntatie op de abstracte ‘democratische rechtstaat’ verschuift naar de tastbare cultuur en straatbeeld.

Geert Wilders. Afb: wikimedia

“Ze haten ons en willen ons vermoorden”, dit stelde Geert Wilders naar aanleiding van de vrachtwagen die op 19 december in Duitsland op een kerstmarkt inreed. Er vielen vele doden en gewonden: de aanslag is vergelijkbaar met die in Nice, waar een Tunesiër met een truck over een feestmassa walste. Op dezelfde dag werd in Ankara een Russische ambassadeur doodgeschoten door een moslimterrorist. Mensen met kritiek op de islam moeten vrezen voor hun leven en al eerder werden de makers van satirische films en cartoons doodgeschoten.
Meerdere fundamentele beginselen van de moderniteit, zoals het vrije openbare leven en de democratie zelf, verliezen met deze ontwikkeling hun realiteitswaarde. Mensen leven in angst en al dat gepraat over vrijheid voelt steeds meer als fictie. Volgens Wilders is het zelfs zo dat niemand het volk beschermt: “Onze leiders verraden ons, een politieke revolutie is nodig.” Dit denkbeeld, het spreken over een politieke revolutie, dwingt ons tot herbezinning op de these van de Duitse filosoof Blumenberg. De vraag is of het einde van de moderniteit zich aandient, en er zijn signalen dat dit het geval is.

Blumenbergs theorie over de legitimiteit van de moderniteit stamt uit de vorige eeuw. Het drieluik heet Die Legitimität der Neuzeit (1966) en houdt in dat volgens Blumenberg het denkraam van de middeleeuwen onvermijdelijk ineenstortte doordat de iconen en geheiligde instituties werden uitgehold en hun sacrale magie verloren. De scholastieke theologie nam God in bescherming tegen de gruwelen op aarde, zoals de uitbraak van de pest, door Hem als steeds abstracter en daardoor onkenbaarder voor te stellen. Hierdoor had de gelovige steeds minder houvast aan God en aan de kerk. Zo werd het mogelijk om de aarde als zelfstandig bestaande sfeer te denken, dus los van het transcendente. De mens was op zichzelf teruggeworpen en werd zo gedwongen zich op nieuwe wijzen tot de aarde te verhouden: hij moest zich maar zien te bedruipen – Blumenberg noemde dit proces Selbstbehauptung. De mens ging nu als arbeider aan de slag in de schrijn van de natuur: de wetenschap kwam op de plaats van het geloof, de sacrale instituties verloren hun gezag en de democratie was geboren.

Daarom noemt Blumenberg de moderniteit legitiem, als een nieuw begin, als antwoord op de uitgeholde middeleeuwse rites, rituelen en instellingen, die hun begeesterende magie verloren. De vraag is nu of ditzelfde staat te gebeuren met de idealen van de moderniteit.

Een denker als Jacques Maritain kon in de nasleep van de Tweede Wereldoorlog nog pleiten voor een democratisch geloof – met andere woorden: het heeft toch waarde dat u actief en passief kiesrecht heeft, al is de uitkomst dan niet naar uw wens? Net zo werd de EU geboren uit de slogan “lang leven Europa – nooit meer oorlog!” Maar dit zijn voor de generatie die vandaag opgroeit geen bevredigende antwoorden. De procedures van de democratie binden de mensen niet langer: zij verleggen hun aandacht naar de culturele inhoud, naar het straatbeeld, zoals de bouw van moskeeën en de kwestie Zwarte Piet. Mensen verplaatsen hun aandacht van politieke representatie naar showbusiness en directe belangenbehartiging: Donald Trump is hier een voorbeeld van.

Zoals de middeleeuwer zich verlaten voelde door God, zo voelt de moderne staatsburger zich verlaten door zijn democratie. Wat koopt hij nog voor stemrecht als zijn buren Arabisch spreken en zijn baan is verplaatst naar China? Ook is verontrustend dat de elite hieraan meewerkt, aan de uitholling van de rechtstaat als begeesterend ideaal, door politici te vervolgen en de uitkomst van referenda lang te laten voortslepen. Zelfs D66 verruilt haar oriëntatie van democratie naar technocratie, en is in die zin zeer in tune met de tijdgeest.

Blumenberg betoogde beslist niet dat de moderniteit een lege huls baarde – maar waar het om gaat is de structuur van de onderliggende redenering. De middeleeuwse instituties lagen ingebed in het middeleeuwse denkraam en deze instituties verloren hun magie omdat dit denkraam niet meer aan de centrale vragen beantwoordde. Precies ditzelfde kan nu de moderne instituties overkomen. En hoe dit kan gebeuren, heeft alles te maken met een nieuwe synthese: de status quo die nu is ontstaan en die ik hieronder toelicht.

Ten eerste heeft ‘rechts’ het cultureel-conservatieve thema laten vallen voor het economisch liberale thema. Dit om enerzijds de belangen van multinationals grenzeloos te kunnen dienen en anderzijds een grote kiezersgroep aan te spreken die vatbaar is voor een oppeppend tsjakka-wereldbeeld. Tegelijk heeft ‘links’ het economische thema van klassenmobiliteit losgelaten voor het cultureel-progressieve thema. Ook dit is mediageniek te framen – je hebt enkel een paar succesvolle moslims nodig, glimlachend in maatkostuum, plus wat regenboogvlaggen, en je hebt een perfect beeld van sociale mobiliteit om naar de buitenwereld uit te stralen. Dit komt erop neer dat ‘links’ de hegemonie verkreeg op cultuurgebied (denk aan ‘safe spaces’, ‘trigger warnings’ en het schrappen van het woord ‘allochtoon’ door WRR en CBS[1]), terwijl rechts hegemoniaal is op economisch vlak (denk aan de bonuscultuur, privatisering, arbeidsmarktflexibilisering en de afname van solidariteit tussen werkers onderling).

Links en rechts aanvaarden deze modus vivendi, wat verklaart waarom multinationals – vroeger het verguisde grootkapitaal – ineens de kerswens inruilt voor ‘fijne winterwensen’; idem dito voor paaseieren en Zwarte Piet. Hierbij vormt de middenklasse een bliksemafleider: zij is nog enigszins geworteld in de burgerlijk-nationale cultuur en vormt, als spons van de koloniale erfzonde, de perfecte boeman voor progressieve activisten. Dit is voor rechts nuttig omdat de nadelen van de globalisering op dezelfde middenklasse worden afgewenteld. De kosmopolitische superklasse heeft de middelen om belasting te ontwijken en de middenklasse niet. Deze nieuwe status quo komt neer op een synthese, in dialectische zin, en op een synthese volgt altijd een antithese. Maar voor deze antithese kan men niet meer bij de gevestigde instituties terecht, precies omdat de instituties binnen de heersende synthese liggen ingebed. Zoals dit ook in de middeleeuwen het geval was.

Omdat de instituties de nieuwe centrale vragen van het tijdvak niet konden beantwoorden keerden mensen zich destijds af van de heersende scholastieke methode: zij gingen eigenstandig de werken van de oudheid opnieuw lezen om daar antwoorden te vinden. Zo ontstond bijvoorbeeld het humanisme, dat zich eerst vooral buiten de universiteiten manifesteerde. Precies zo kan er vandaag aan universiteiten steeds minder vrij worden gedacht, met alle ‘safe spaces’ en ‘stilteruimtes'[2]: naar buiten toe profileren ze zichzelf als ‘hotbeds of discussion’, in de praktijk komt er doorgaans dezelfde progressieve mening uitgerold. Men kan dit met recht een wanprestatie noemen.

De conclusie is dat Blumenberg gelijk had: de moderniteit was een legitieme breuk met de middeleeuwen en een legitiem nieuw begin. Maar dit laat onverlet dat ook de moderniteit zichzelf kan uithollen, en dat haar instituties en procedures hun verheven aura nu verloren hebben. De tijd is rijp voor een politieke revolutie. Dit wil absoluut niet zeggen dat Wilders overal gelijk in heeft, maar evenmin heeft een dagtaak maken van kritiek op Wilders – zoals Alexander Pechtold van D66 doet – een betere diagnose opgeleverd.

 

Deel dit:
0 0 stemmen
Artikel waardering
Abonneer
Laat het weten als er

0 Reacties
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties