Herhaalt de geschiedenis zich?

Natuurlijk is het een afgezaagde titel, en dat maakt de inhoud van dit artikel des te triester. Het bevestigt dat politici in een niet passend regentenpak en militairen met een versleten uitrusting niets leren van het verleden.

Hoewel beide categorieën bij hoog en laag beweren dat fouten uit het verleden lessen zijn voor de toekomst, blijken beide helaas de werkelijkheid van het heden te vergeten. Onlangs kreeg ik een artikel van Jan Hoffenaar “Wordt Nederland Verdedigd?”[1] onder ogen, die een exposé schreef over de problemen waarmee Nederland worstelde om na WO II een krijgsmacht op de been te brengen die de NAVO-toets zou kunnen doorstaan.

In zijn artikel schetst Hoffenaar de hindernissen die Nederland moest overwinnen om de NAVO-lidstaten ervan te overtuigen dat behoud van het Nederlandse grondgebied essentieel was voor het behoud van West-Europa. Centraal in dat verhaal staat het voeren van het defensief aan de aloude IJssellinie van Wesel aan de Rijn tot aan het IJsselmeer. Los van het feit dat het me, met het operationele verloop in de eerste dagen van mei 1940 voor ogen, niet duidelijk is waarom Nederlandse politici en militairen zich in die naoorlogs periode vastklampten aan die IJssellinie en inundatie van de gebieden ten westen en oosten van die IJssel, vertoont de situatieschets een aantal overeenkomsten met de toestand van de Nederlandse krijgsmacht in deze dagen van bezinning.

Dubbele positie

Opmerkelijk is de vaststelling dat Nederland in die dagen een dubbele positie t.o.v. de NAVO innam, nl. als eisende partij voor de bescherming van het nationale territoir en zittend in de beklaagdenbank. Dat laatste omdat Nederland in die dagen te weinig deed (kon doen) aan de wederopbouw van de krijgsmacht en de verdediging van het nationale grondgebied. In die dagen werd de nationale krijgsmacht geconfronteerd met een mix van teruggekeerde gedesillusioneerde Indiëveteranen en groene dienstplichtigen. Beide groeperingen worstelden nog met hun oorlogsverleden. Ook onder de huidige omstandigheden verkeert Nederland in een dubbele positie. Enerzijds als eisende partij wat de bescherming van het nationale grondgebied betreft; anderzijds als een beklaagde die het oordeel van rechter met stijgende schaamte moet aanhoren.

De eisenkant is voor de doorsnee Nederlandse burger goed te begrijpen. Het beklaagdenbankje blijkbaar niet. In ieder geval lijkt het kwartje niet gevallen te zijn in de kamertjes van het Binnenhof. Sergei Boeke schetst in zijn artikel “Het Failliet van een Expeditionair Leger” de deplorabele toestand waarin de huidige landmacht verkeert. In het kader van de onsplitsbare veiligheid en de daaruit voortvloeiende criteria, zouden delen van de Nederlandse krijgsmacht expeditionair moeten zijn. Dat kan op twee manieren vertaald worden, nl. in tijd en in afstand. De landmacht, de boots on the ground, is van oudsher het krijgsmachtdeel dat een structurele veiligheid als belangrijkste randvoorwaarde voor het implementeren van een politieke oplossing, moet en kan realiseren. Vooral door zwakheden in readiness aspecten (ready voor wat?) en het gebrek aan strategische en operatieve transportcapaciteit, kan geen landmachtonderdeel beantwoorden aan de geëiste operationele closure rates. Blijft dus de vraag over of delen wel voldoen aan de eisen voor het expeditionair zijn in afstand. Zolang er geen tijdslimieten aan verbonden zijn, lijkt dat op zich geen probleem te zijn. Lijkt, omdat Nederlandse eenheden afhankelijk zijn van transportcapaciteit waarmee de Nederlandse krijgsmacht nog steeds mondjesmaat bedeeld is.

Inmiddels is door de expansie van het islamitische terrorisme gebleken dat het voortdurend uit het raam turen naar brandhaarden die geblust moeten worden, de blik op de wanorde in het eigen huis heeft vertroebeld. De krijgsmacht is volgens de voorgaande minister van Defensie in zijn huidige configuratie niet in staat om de grondwettelijke taken op nationaal grondgebied uit te voeren. Het beeld van een krijgsmacht uit de jaren ´50 is gelijksoortig aan die van de krijgsmacht in het huidige millennium. Bijna vijf en twintig jaar heeft de politiek de krijgsmacht als een kwetsbare tegenstander benaderd en de voortdurende budgetkrimp heeft ervoor gezorgd dat de krijgsmacht met een bloedend gelaat staat te wankelen in de neutrale hoek van de boksring. Dat is helaas voor Nederlandse politici in Brussel en Mons met ontzetting vastgesteld en net als in de periode na de Tweede Wereldoorlog vragen beide hoofdkwartieren zich af wat de toegevoegde waarde van een uitgeholde Nederlandse krijgsmacht wel is.

In maart 2016 werd in de eerste NATO Defence Planning Capability Review voor Nederland duidelijk dat de inzetbaarheid en gereedheid van de krijgsmacht ernstig tekortschiet. De Algemene Rekenkamer bereikte een vergelijkbare conclusie, en stelde dat in 2015 slechts 59% van de militaire eenheden de gestelde operationele doelen behaalde! Onlangs heeft ook de AIV (Adviesraad Internationale Vraagstukken) eindelijk[2] vastgesteld dat het expeditionair zijn van de Nederlandse krijgsmacht alleen op papier bestaat en dus beantwoordt Nederland niet aan het belangrijkste criterium in het NAVO Strategische Concept “Active Engagement, Modern Defense” (2010).

Niet verrassend dat een lidstaat die niet kan en wil voldoen aan de NAVO-eisen – naast het expeditionaire karakter ook de schamele 0,8% netto, die daadwerkelijk aan de krijgsmacht wordt besteed[3] – en zijn krijgsmacht zodanig erodeert dat die geen inhoud kan geven aan zijn grondwettelijke taak, in het beklaagdenbankje zit. Het betekent wel dat er weinig eisen gesteld kunnen worden in NAVO-vergaderzalen en ook geen wijsneuzige kanttekeningen geplaatst kunnen worden bij militaire inspanningen van andere lidstaten.

Verslechterend imago

In de jaren ´50 eisten twee overwinnaars van WO II dat Nederland zijn defensieinspanningen sterk moest opwaarderen. De Britten stelden zelfs dat ze hun belofte om Nederland bij een Sovjetopmars naar de Atlantische kusten van West-Europa aan de IJssellinie te ondersteunen, zouden intrekken als Nederland niet meer energie en tijd zou stoppen in de opwaardering van de krijgsmacht. In die periode was het land aan het bijkomen van troepenzendingen naar Nederlands-Indië, die de opgestarte krijgsmachtopbouw na het einde van WO II ernstig verstoorden. Na terugkeer werd de opbouw van een evenwichtige krijgsmacht doorkruist door een gebrek aan geld, bruikbaar materieel en een onevenwichtig opgebouwde gevechtskracht[4]. De Nederlandse regering kon maar moeilijk besluiten om die stap te maken. Vooral de landmacht en zijn officierscorps moesten het in die periode ontgelden. Montgomery oordeelde eind november 1951 na een bezoek aan Nederland dat ‘The Dutch Army [is] useless to NATO[5]. Wie slecht presteert, heeft weinig te vertellen.

In de hedendaagse wereld ontbreekt het Nederlandse militairen en eenheden aan kennis en ervaring om een bijdrage te kunnen leveren in grootschalige operaties; één van de gevolgen van het sturen van Nederlandse eenheden en militairen op buitenlandse missie, waar onderpresteren meer regel dan uitzondering blijkt te zijn. Politici gesteund door faciliterende en/of kortzichtige militairen verklaarden aan het einde van het vorige millennium dat het grootschalige operationele optreden passé was. Te snel gingen ze eraan voorbij dat grootschaligheid onder de veranderende veiligheidsomgeving een andere inhoud had gekregen en grootschaligheid daarom nog lang niet passé was. Gestuurd door ondeskundigheid en halve militaire adviezen werd de krijgsmacht gestript van wapensystemen die inhoud gaven aan de Koude Oorlog en hedendaagse grootschaligheid. Met de zuivering van zware wapens verdween ook de kennis en ervaring die tegenwoordig nodig zijn om in mondiale en regionale brandhaarden te kunnen overleven en met succes branden te bestrijden. Het zal zeker twee militaire generaties duren en een extra investeringsruimte van tenminste € 2 miljard per jaar, voordat de Nederlandse landmacht weer op het niveau van voor 1993 kan komen.

In de jaren ´50 resulteerde de weliswaar gedwongen wijze waarop Nederland met zijn krijgsmacht om moest gaan in een krimpende interesse van andere lidstaten in de bescherming van het nationale grondgebied. Die lidstaten waren nauwelijks bereid om in tijden van nood en onrust Nederland te hulp te schieten. Nu, heeft het Nederlandse politieke kartel gedreven door zijn brandende verlangen om binnen en buitenlandse hobby´s te financieren, bewust aangestuurd op het faillissement van de krijgsmacht. Desondanks zijn die politici ervan overtuigd dat de krijgsmacht buitenlandse missies voor politiek gewin nog steeds aankan.

Natuurlijk kunnen missies als Mali best wel begonnen worden. De vraag blijft echter: ten koste waarvan? Mali is niet echt een bevestiging dat Nederlandse eenheden noch de expeditionaire, noch de operationele NAVO-toets kunnen doorstaan. Mali bewijst ook niet dat er genoeg voortzettingcapaciteit voorhanden is om die missie jaren vol te houden en Mali bewijst net zo min als Afghanistan, Bosnië en Kosovo dat militairen structurele veiligheid kunnen realiseren om een politieke oplossing te faciliteren. En voor de opbouw van een ontwrichte samenleving zijn andere instrumenten nodig die stap voor stap verbeteringen decennia kunnen begeleiden. Gezien het uitblijven van de gewenste  verbeteringen om het dagelijkse bestaan van de doorsnee Malinese burger aanvaardbaar te naken, is de Mali missie verre van kosteneffectief.

Fata morgana

De bovenstaande teksten maken twee zaken duidelijk. De situatie waarin krijgsmacht en met name de landmacht hedentendage verkeert, vertoont overeenkomsten met de situatie in de jaren ´50. Die teksten bevestigen ook dat de NAVO en Europa als neutrale instanties niet bestonden en niet bestaan. Wat zij deden en doen, zeiden en zeggen, was en is altijd in belangrijke mate het resultaat van een strijd tussen nationale belangen. Dat gold en geldt zeker de operatieplannen, die voortdurend in ontwikkeling waren/zijn. Uiteraard werd en wordt een en ander nooit zo duidelijk gezegd. NAVO-autoriteiten stelden en stellen alles meestal zo voor dat het in aller belang was en is.

Toentertijd bevond de Nederlandse regering zich in een lastige positie. Zij moest waken voor het nationale belang, maar was zelf buiten machte deze taak, althans wat de militaire kant betrof, afdoende te vervullen. Zij was afhankelijk van hulp van andere NAVO-lidstaten en die konden of wilden de Nederlandse belangen niet laten prevaleren. Dat excuus kan het politieke kartel nu niet meer gebruiken. Vanaf 1993 heeft dat kartel zich hard gemaakt voor ingrijpende bezuinigingsrondes en heeft het doelbewust aangestuurd naar een bijna complete erosie van de gevechtskracht van de krijgsmacht.

Binnen het politieke kartel wordt iedere druppel die op de gloeiende defensieplaat valt, met luid gejuich begroet en wordt de doorsnee burger ingepakt met teksten alsof het lek boven is. Het schetst het totale onbenul van de mannen en vrouwen op het Binnenhof en voedt de frustratie van de militair die het vuile werk moet opknappen. Wanneer de leden van dat kartel verwachten dat het met een versnelde toewijzing van € 400 miljoen (afgeroomd wordt dat natuurlijk weer stukken minder) de goede kant op zal gaan, dan draaien ze niet alleen zichzelf en militairen een rad voor de ogen, maar gaan ze voorbij aan de afkalvende veiligheid van de Nederlandse burger die ze zeggen te vertegenwoordigen en weten wat goed voor die burger is. Dat is het grote verschil met de politici van de jaren ´50. Die wisten inderdaad wat beter voor de doorsnee Nederlander was en handelden daar ook naar.

Een déjà vu? De vraag stellen is die beantwoorden.

———————————————-

[1] Hij gebruikte teksten van Drew Middleton, een bekende correspondent van de New York Times in Bonn, over dit onderwerp.

[2] Eindelijk, omdat sinds 2010 in diverse militaire organen nadrukkelijk op het armzalige heden en de weinig aanlokkelijke toekomst van de Krijgsmacht is gewezen.

[3] Zie artikel “De Politiek Correcte Interpretatie van een Trendbreuk” (Carré #7, 2014). Generaal b.d. Striek heeft in de Volkskrant uitgelegd dat in het defensiebudget ook een deel van het budget van de KMar (€ 372 miljoen in 2012) en de Kustwacht is verwerkt en dat Defensie ook nog jarenlang heeft bijgedragen aan de Deltawerken. In wezen is het aandeel van het defensiebudget nog geen 1,2 % van het BBP. Een bruto bedrag. Als de hierboven genoemde posten niet meegerekend zouden worden, resteert voor Defensie netto slechts een schamele 0,8% van het BBP.

[4] Door een mix van Indiëveteranen en jonge groene rekruten

[5] Verslag van Montgomery ‘Visit to Holland by Field-Marshal Montgomery: 26/28 November 1951’, 29 november 1951, FM/57. SHAPE, CR, 12C R-1 L-14. Een Nederlands verslag van hetzelfde bezoek vermeldde dat volgens ‘Monty’ de landmacht was ‘unfit to fight anybody, today.’ BuZa, GS I, map 7

 

Deel dit:
0 0 stemmen
Artikel waardering
Abonneer
Laat het weten als er

0 Reacties
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties