Erfenis van een opperofficier

deKruif

Generaal Mart de Kruif. Foto: wikimedia commons

Inleiding.
Het is gebruikelijk geworden. Generaals die de dienst uit zijn en een blik in de achteruitkijkspiegel werpen, hebben plotseling de behoefte om de chaos die ze hebben achtergelaten, te benoemen. Hun nalatenschap, hun erfenis. De laatste die op een evenwichtige manier probeert inhoud te geven aan zijn erfenis en daarmee achtergelaten medewerkers en werkvloer in opperste verbazing en diepe droefheid achterlaat, is Generaal b.d. de Kruif.

Het eerste wat mij opvalt is de foto. Geen foto van een burger in net pak en das, maar een minzaam glimlachende driesterren generaal met onderscheidingen en een koene blik in de ogen. Het tweede opvallende is de tekst van de intro van het artikel  “we hebben een reservebank….we rijden nog in trucks uit de jaren ´90….we zijn een voetbalclub zonder stadion, zonder trainer en zonder reserve spelers geworden…. Ik hoop dat deze generaal b.d. bij herlezing van die eerste woorden zich nog eens achter de oren wil krabben. Het derde wat mij opvalt zijn twee uitspraken uit het interview “we worden geacht in de Champions League te spelen” en “We hebben verleerd om in grote formaties te trainen en te vechten.” Die foto en die intro tekst geven aan welke kant de inhoud van het artikel opgaat, en geven een indruk van de toonzetting. Voor mij was dat aanvankelijk een reden om de inhoud niet te gaan lezen, ware het niet dat een goede vriend, jaargenoot en voormalige collega, zijn diepe afkeer over de inhoud van het artikel per mail aan mij duidelijk maakte. Die mail trok mij over de drempel en mijn kanttekeningen waarvoor ik teksten uit mijn eigen artikelen gebruik, spits ik toe op die twee uitspraken.

We spelen (niet) in de Champions League.
Die woorden doen me denken aan de uitspraken die ik in een aantal artikelen in Carré[i] heb neergepend als reactie op uitspraken van de toenmalige Minister van Defensie en de huidige Minister President, die ondanks de bezuinigingen van de laatste 23 jaar met een volume van € 18 miljard plus, stoer verklaarden dat de Nederlandse Krijgsmacht nog steeds Champions League waardig was.

De generaal b.d. zegt:
“Zo doorgaan als nu,  kan niet. We worden nog steeds geacht in de Champions League te spelen, maar we hebben geen stadion meer, de medische staf en de terreinknecht zijn wegbezuinigd, de trainer ook en de reservebank is leeg. We hebben nog elf spelers en die zijn goed, maar er hoeft maar iets mis te gaan en we hebben een probleem!”

Ik hoop voor hem dat ik deze beeldvorming van de Defensie status verkeerd interpreteer en sluit dat ook niet uit. Volgens mij zijn er nog steeds stadions (militaire infrastructuur), alleen hebben die zo´n beperkte capaciteit dat iedere club met de opbrengst de eigen broek zonder externe geldbronnen (deel van het defensie budget) niet kan ophouden en de kosten om de verouderende stadions bruikbaar en veilig te houden, niet meer kunnen dekken. Er is volgens mij wel een medische staf, alleen kan die staf met de medische middelen de spelers (militairen en eenheden) niet meer in top conditie houden, waardoor langer durende blessures en spelersuitval het gevolg zijn. Wat de spelers betreffen, die zijn natuurlijk niet allemaal goed. Er zitten spelers bij die boven de norm presteren en spelers die onder de norm zitten. De opmerking van de trainer die is wegbezuinigd, verwart mij. Volgens mij was de generaal b.d. de hoofdtrainer en coach die het team op het gewenste niveau moet brengen en houden. Uit zijn woorden moet ik vaststellen dat hij daar niet in is geslaagd en dan past volgens mij maar een daad: ontslag nemen en weg gaan. Dat heeft hij om redenen die hij alleen kent,  niet gedaan. Hij wilde dus niet de consequenties van zijn tekortkomingen dragen en wijst zoals in Nederland gebruikelijk is, naar andere voor hem onbeheersbare factoren (politiek, veranderingen in de veiligheidsomgeving, het aangepaste NATO strategisch Concept).

Over die vaststelling dat we nog in de Champions League spelen en Champions League waardig zijn, heb ik me in 2011 ontzettend geërgerd. In verschillende artikelen heb ik mijn irritatie over het verregaande onbenul van politici (die ik bestempelde als militaire dilettanten) in het algemeen en de Minister President  en de Minister van Defensie in het bijzonder, op papier vastgelegd. Ik reageerde in twee van de in de voetnoot opgenomen Carré artikelen op de vaststelling van die twee politici dat we nog steeds Champions League waardig waren met o.m. de tekst “De belangrijkste westerse alliantie staat niet gelijk met de Champions League en dus speelt Nederland niet in de Champions League….. Nederland is militair gezien binnen NATO geen sterkhouder en spreekt op defensiegebied internationaal geen woordje meer mee. Voor Nederland is onder de huidige omstandigheden in het gunstigste geval alleen een plaats in de coulissen weggelegd of in de toonzetting van onze minister van Defensie “We maken weliswaar deel uit van de selectiegroep van 26, maar we zitten vooral op de tribune en bij hoge uitzondering op de reserve bank aan het speelveld”. Die teksten hebben de handen van personen binnen Defensie niet op elkaar gebracht. Het lijkt er op dat de generaal b.d. die woorden toch goed in het herinneringsvermogen heeft opgeslagen en ze nu in aangepaste vorm heeft gebruikt om de huidige toestand van het Defensie apparaat beeldend te schetsen. Jammer dat hij daar jaren geleden anders over dacht, toen hij voormalige collega´s op Facebook meende te moeten kapittelen voor kanttekeningen in die richting.

Carl von Clausewitz foto: Wikipedia

Carl von Clausewitz foto: Wikipedia

We hebben verleerd om in grote formaties te trainen en te vechten.
Dat is een juiste constatering, maar ik heb de indruk dat de Generaal b.d. de oorzaken buiten zijn invloedsfeer zoekt. In de herfst van mijn carrière (1999-2005) heb ik in internationale en nationale fora mijn verbazing uitgesproken over de visie die “kenners” en “militairen” ventileerden over aanpassingen in het “spectrum of conflict”. Ik constateerde dat westerse experts zoals Sir Rupert Smith[ii]  na de val van de Berlijnse Muur te pas en te onpas riepen dat het kenmerk van de Koude Oorlog – de grootschalige interstatelijke gewapende confrontatie – niet meer aan de orde zou zijn. Zij baseerden die vaststelling vooral op een betrokkenheid van de westerse wereld bij een dergelijke confrontatie en het argument dat hedendaagse gewapende confrontaties – die door sommigen ten onrechte als “Post-Clausewitz oorlogen”[iii] werden bestempeld – niet meer als een “Act of violence by states intended to compel our opponent to fulfill our will“ kunnen worden beschouwd. Het derde argument om te veronderstellen dat een grootschalige interstatelijke gewapende confrontatie definitief tot het verleden behoorde, was economisch gekleurd. Men onderstreepte in het vorige millennium dat alleen een mondiale neergang van de wereldeconomie de randvoorwaarden kon scheppen voor een grootschalig militair optreden en tot het einde van 2007 zag het er niet naar uit dat een dergelijke economische instorting binnen de eerstvolgende 20 jaar aan de orde zou zijn.

Die waarneming van zelfbenoemde experts beantwoordde niet aan de realiteit. In gang gezette geopolitieke ontwikkelingen[iv], vooral de importantie van fossiele energie bronnen, (drinkbaar) water, voedsel, mineralen, handel en geld; de uitbarsting van het islamitisch extremisme met grensoverschrijdende karakteristieken (omdat de door het westen gefabriceerde grenzen niet erkend werden en worden) en de economische crisis die begin 2008 een groot aantal Westerse staten in ernstige financiële problemen bracht, benadrukken dat de staat ook in de 21ste eeuw nog steeds een vooraanstaande rol kan, moet en zal spelen bij het streven naar veiligheid en stabiliteit[v].

De grootschaligheid van interstatelijke conflicten werd in het verleden uitgedrukt in een massale inzet van militair vermogen; intensiteit van het toepassen van gewapend geweld met materiële en personele verliezen als voornaamste doelstelling; geografische dimensies en invloedssfeer uitgedrukt in het aantal landen, dat direct en indirect bij de gewapende confrontatie betrokken was. Ook bij contemporaine operaties kunnen die kenmerken uit de Koude Oorlog aangetroffen worden aangevuld met nieuwe grootschalige aspecten die uit de karakteristieken van de contemporaine veiligheidsomgeving voortvloeien, zoals mondialisering van geweld, harmonisatie van militaire en andere nationale en internationale machtsfactoren en harmonisatie van militaire en niet-militaire middelen. De vervlechting van bekende en nieuwe aspecten verdiepen de dimensie van grootschaligheid, waarbij het massale aspect niet zo zeer in fysieke zin, in termen van aantallen wapensystemen en slachtoffers tot uitdrukking komt, maar in effecten en meerdere mondiaal gespreide met elkaar onherkenbaar verbonden en moeilijk te identificeren Centers of Gravities. Interstatelijke conflicten met grootschalige en traditionele dimensies waarbij het streven naar “mass disruption”[vi] die naar mass destruction vervangen heeft, kunnen niet zonder meer worden uitgesloten. Vooral niet nu islamitische extremisten door het westen vastgelegde begrenzingen (geografische, regulering geweld en beperking geweldsinstrumenten) niet meer erkennen.

vredesmissies

Vredesmissies conferentie met o.a. Min. Koenders. ( ‘ontwikkelingssamenwerking’ ) Afb: Flickr

Ik heb sinds de eeuwwisseling het gevoel gekregen dat veel opperofficieren en aanstormend talent voor die rangen, zich blind hebben gestaard op het nieuwe fenomeen: UN vredesmissie moderne stijl. De Krijgsmacht en m.n. de grondcomponent moest expeditionair zijn, licht en in een Hercules passen. Waarschuwingen van oudere officieren (die hun carrière hoofdzakelijk tijdens de Koude Oorlog hadden opgebouwd), dat schaarse kennis en ervaring in het gemengde optreden op bataljons en brigade niveau – de belangrijkste bouwstenen voor het gevecht op het tactische niveau – verloren zouden raken, werden door jongere officieren dapper weggehoond. Als je het gevecht der verbonden wapens op dat niveau niet meer serieus neemt, wapensystemen die daarvoor nodig zijn in de uitverkoop doet en daardoor die opleiding niet meer in de oefeningsprogramma´s opneemt, is het niet verrassend dat we hebben verleerd om in grote formaties te trainen en te vechten”. Over de uitverkoop van hoofduitrustingsstukken heb ik in het artikel ““Nieuwe Ronde, Minder Kansen” (Carré 1, 2011) de volgende kanttekening geplaatst “De discussie over het schrappen van tanks en artilleriestukken kan volgens mij pas zinvol zijn als de Nederlandse regering zich heeft uitgesproken over de te volgen hoofdrichting en is in dit stadium te prematuur”. De boodschap was duidelijk, eerst nadenken dan pas afstoten, maar helaas waren de benodigde wapensystemen al de deur uit voordat de Regering een duidelijke kompasrichting voor de Nederlandse Krijgsmacht had geschoten. Met de bekende gevolgen voor het kunnen optreden in grote formaties binnen een glijdende geweldsintensiteit.

Niet alleen is dat een bedenkelijke constatering. Ook het feit dat door de accentuering van UN Vredesmissies moderne stijl, de mentaliteit is veranderd van een vechtmentaliteit met de onherroepelijke gevechtsverliezen in een mentale instelling dat we “met zijn allen weer thuis moeten komen”. Die mentaliteitsverandering ondersteund door Rules of Engagements, nationale mandaten en IHL[vii] beginselen, had bij onze militaire leiders de nodige vragen moeten oproepen. Ik voeg daaraan toe dat onze politieke en militaire opdrachtgevers altijd zeer terughoudend zijn in het gebruik van geweld en mede daardoor Nederlandse militairen liever de veiligheidspal van het wapen op “safe” dan op “fire” hebben staan en het gevulde magazijn in borst of broekzak opbergen dan geplaatst op het wapen. De consequenties van een dergelijke politieke en mentale instelling en motivatie van militairen heb ik uiteengezet in mijn boek “De Srebrenica Dagboeken”. De strontkarren die daarna in mijn voortuin werden geleegd waren niet meer te tellen en de opmerkingen van collega´s via de sociale media waren ook niet erg verfrissend te noemen.

Er wordt in het artikel door de Generaal b.d. ook iets geroepen over zijn tijd in Afghanistan en het volume en aantal nationaliteiten die hij als commandant mocht aanvoeren. Ik wil benadrukken dat hij de Nederlandse Krijgsmacht daar in dat instabiele land uitstekend heeft vertegenwoordigd. In het artikel “Nieuwe Ronde, Minder Kansen” (Carré 1, 2011) heb ik bij de missie in Afghanistan en vooral bij de opmerking van één van de leden van het “Project Team Verkenningen” dat Nederlandse militairen daar “goed werk” hebben verricht, de volgende kanttekening geplaatst Hoewel het gros van de Nederlandse militairen, politici en internationale experts de missie in Uruzgan primair als een “vechtmissie” betitelde en secundair als een “opbouwmissie” (vermoedelijk bedoelden die experts een „fysieke reparatiemissie”, immers veel kon en is er in immateriële zin niet opgebouwd, getuige het ontbreken aan en het herhaaldelijk terugvallen van de regionale stabiliteit), voldeden de gewapende schermutselingen niet volledig aan de genoemde criteria. Het was wel een optreden met een hoge geweldsintensiteit met door de bank genomen een beperktere tijdsduur dan de genoemde 72 uur; meer sprake was van reacties op overvallen, hinderlagen en “hit- and – run”acties van de tegenstander; het volume beperkt en de doelstelling niet altijd het realiseren van een definitieve beslissing was”. Gelet op de korte periode leverde Nederland een bijdrage aan de missie in Afghanistan om het politieke imago op te poetsen en niet om de bevolking de noodzakelijke langer durende stabiliteit te geven om een kansrijke samenleving van de grond te kunnen trekken. Als dat laatste inderdaad het geval was, hadden nu nog Nederlandse eenheden in Uruzgan gezeten. Die mening heb ik tijdens een ronde tafel discussie op Clingendael in 2006 naar voren gebracht en vervolgens geadviseerd vanuit die invalshoek geen missie naar Uruzgan uit te brengen.               Natuurlijk bleek het politieke besluit al te zijn genomen. In het artikel onderschrijft de Generaal b.d. die observatie.

Hoe de werkvloer het functioneren van een opperofficier ziet.
De laatste jaren hebben veel afscheid nemende en afscheid genomen officieren herhaaldelijk naar de politiek gewezen om te benadrukken dat die verantwoordelijk is geweest voor de voortrollende teloorgang van onze Krijgsmacht. In het algemeen kwamen ze met de boodschap dat “ze het beste ervan gemaakt hebben”.

In het artikel “Leidt falend Leiderschap in Nederland tot persoonlijke Consequenties” (Carré 2, 2011) heb ik mijn visie gegeven op de verantwoordelijkheid van een opperofficier “Een opperofficier moet in staat zijn om politieke leiders te overtuigen dat een missie uit militair oogpunt onwenselijk is; dat de kans op succes gegeven de militaire en politieke omstandigheden waaronder militairen een opdracht moeten uitvoeren, gering is en niet opweegt tegen de te verwachten fysieke en psychische schade van de individuele militair, slijtage van het materieel en reconstructie van het betrokken militair vermogen. Hij moet beseffen dat zijn militairen geen speelbal kunnen en mogen worden van politiek narcisme. Hij moet beseffen dat een opperofficier op ieder niveau de eerste en de hardste klappen op moet vangen en de adviserende militaire leider op het politieke niveau is de eerst aangewezene om politici op de militaire incorrectheid van hun argumenten en drijfveren te wijzen. Slaagt de betrokken opperofficier niet in die opdracht en zet de politieke leiding toch door, dan is hij niet de juiste man op de juiste plaats en moet zijn consequenties trekken….en n.a.v. de steeds maar weer opgedragen bezuinigingen “hebben we de krachtige stemmen van onze beleidsbepalers al gehoord nadat de minister het Parlement informeerde dat Defensie weer een aantal personele veren moet laten maar tegelijkertijd de leeggeroofde winkel wel open moet blijven voor eventuele klanten aan wie meer nee dan ja moet worden verkocht? Ik sluit niet uit dat zij binnenkamers dat inderdaad hebben gedaan, alleen de werkvloer heeft meer aan een zichtbare en verbale ondersteuning dan een stille tocht buiten de burelen van het Plein.

In het artikel “Terugkijken in opperste Verbazing“ (Carré 1, 2014) schreef ik “de vraag is echter of men het de gemiddelde politicus wel kwalijk kan nemen dat hij niet beseft waar het bij een defensieapparaat om draait? Niet kan worden ontkend dat militaire leiders en beleidsbepalers voortdurend in gebreke zijn gebleven om met klem te accentueren wat de waarde is van de krijgsmacht als uniek instrument om de belangen van ons land en de waarden van onze maatschappij te beschermen. Het is in de afgelopen twee jaar wel heel stil geweest op de militaire burelen van beleidsvormende en leidinggevende staven en daardoor is m.n. bij de werkvloer de indruk gewekt dat denken en doen van die burelen sterk beïnvloed is door het politieke opportunisme….Blijkbaar willen politici en hun adviseurs niet begrijpen welke diepe sporen de bezuinigingen van de laatste drie jaar hebben achtergelaten binnen het defensieapparaat en beseffen ze niet dat het devies “minder geld, minder mensen, meer taken, meer uitval, meer psychische en materiële schade” een weinig inspirerend mission statement is voor de Defensie medewerker/ster.

Ook met die uitspraken kreeg ik de handen niet op elkaar en werd ik in achterkamertjes en aan de bar stevig verketterd. Dat verandert echter niets aan de realiteit.   

Charlef Brantz is onder meer auteur van 'De Srebrenica Dagboeken'.

Charlef Brantz is onder meer auteur van ‘De Srebrenica Dagboeken’. Foto: Uitgeverij Karakter.

Kritiek is noodzakelijk en hoofdzakelijk opbouwend.
Natuurlijk is het moeilijk te verteren als er kanttekeningen worden geplaatst bij het functioneren van militaire functionarissen. Zeker als die betrekking hbben op opperofficieren. In 2011 heb ik in het artikel “Nieuwe Ronde Minder Kansen” een citaat opgenomen van Ton Boot, een van de beste en eerlijkste basketball coaches die Nederland heeft gekend “Kritiek wordt door velen als negatief ervaren. Merkwaardig, want het kenmerk van kritiek is juist dat het altijd opbouwend is. Het heeft weliswaar meestal een negatieve inhoud, maar de intentie behoort positief te zijn. Namelijk verbetering. Als de bedoeling negatief is, dan spreken we niet meer van kritiek maar van negativisme“.Herhaaldelijk heb ik bij opperofficieren gepleit om zich te laten omringen met en adviseren door kritisch denkende officieren en onderofficieren die hun gedachten ook op het juiste moment durfden uit te spreken. Durfden, omdat ze wisten dat hun adviezen er op gericht waren om het betrokken deel van de Nederlandse Strijdmacht beter te maken en daarom door de betrokken opperofficier mee zou worden genomen in zijn besluitvorming.

Het bovengenoemde artikel sloot ik daarom ook af met de uitspraak “de kritische militair heeft door de bank genomen meer hart, is intensiever betrokken bij het wel en wee voor, respectievelijk van zijn organisatie dan de militair die leuke verhalen voor de mensen schrijft”.

Sinds 2011 heb ik doorlopend gewezen op de gevaren van lopende bezuinigingen en de in mijn ogen verkeerde politieke en militaire beslissingen m.b.t. de uitverkoop van materieel, voor de geloofwaardigheid en overlevingskansen van de Nederlandse Strijdmacht en in het verlengde daarvan het imago van politieke Nederland en de positie aan de onderhandelingstafel. Ik was niet de enige die doorlopend op militaire en politieke deuren bonsde. Er waren gelukkig meer medestanders. Het is juist daarom triest te moeten constateren dat onze opperofficieren de laatste twee jaar weliswaar (vermoedelijk met instemming van het politieke deel van Defensie) wat piep geluiden lieten horen, maar daar tijdens hun actieve periode niet een herkenbaar indrukwekkend signaal aan de politiek en werkvloer aan verbonden. Het na het gaan met FLO vertellen wat er allemaal mis is bij het achtergelaten Krijgsmachtdeel is een teken van zwakte die niet past bij een opperofficier.

————————————————-

[i]Nieuwe Ronde, Minder Kansen” (Carré 1, 2011); “ Spoort het Eindrapport Verkenningen met het nieuwe Strategisch Concept van NATO”(Carré 3, 2011); “NATO, Nederland en het afbrokkelende Imago (Carré 9, 2011)

[ii] Sir Rupert Smith: “… “Industrial war, the all-out sort of struggle that disfigured the 20th century, is dead. Instead, we fight “among the people”. The Weinberger/Powell doctrine formulated as America recovered from Vietnam is a doctrine for industrial war: fight only for vital interests; fight only to win; fight only as a last resort; fight with overwhelming force; and finish it quickly. Such a doctrine was right for the Second World War but it hardly fits the kind of wars we fight today. Modern Operations are fights “among the people” political events with military characteristics, mostly without battlefields and finished in political settlements rather than military victories. War among the People is about winning the battle of wills. The objective is not to crush but to change minds; show the people how bad the insurgents are and how good your forces are. The strategic objective is the people: to win their hearts and minds….

[iii] Artikel: “The Future Security EnvironmentRUSI februari 2008

[iv] Inspanningen die bepaalde naties in Azië, Afrika en Zuid Amerika ontplooien om zich op te werken tot regionale en in uitzonderingsgevallen zelfs tot een mondiale mogendheid.

[v] “…Stability is a condition pertaining to a state and/or a region where it has effective control and administration of territory, population, and resources…”

[vi] CAFJO Versie Jan 2006:  “the ease with which National societies can be disrupted by the threat or reality of terror. Expressive violence creates fear and irrational behaviour”.

[vii] International Humanitarian Law

Deel dit:
0 0 stemmen
Artikel waardering
Abonneer
Laat het weten als er

0 Reacties
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties